Het Hoofd van de Divisie Centrale Recherche Informatie De heer N. Mastenbroek. Postbus 3016. 2700 KX ZOETERMEER. Datum: 30 december 1996. Betreft: VORDERING Kenmerk: ICB/CRI961230. Geachte heer Mastenbroek, Van uw juridisch medewerker, de heer P.D.R. Tazelaar, ontving ik bericht dat er zijns inziens geen grondslag bestaat voor de vordering welke ik in juni 1995 bij uw kasbeheerder heb ingediend. Met advocaten heb ik slechte ervaringen aangezien deze handelen teneinde te voorkomen dat bewindslieden hun eigen verantwoordelijkheid nemen. Derhalve richt ik mij in deze brief rechtstreeks tot u. Ik heb uw jurist in mijn brief IUW KENMERK SMO.PT/96.257. van 20 december jongstleden alsvolgt geantwoord: "Geachte heer Tazelaar, Uw brief van 18 december jongstleden heb ik in goede orde ontvangen. U deelt hierin mede dat er uws inziens geen grondslag bestaat voor mijn vordering van 73,3 miljoen gulden exclusief wettelijke interest. De inhoud van uw brief wijs ik volledig van de hand. Het onderhavige bewijsmateriaal bevindt zich op last van uw voorganger in een kluis. Ook uw beïnvloeding van het Ministerie van Financiën zonder mijn toestemming wijs ik van de hand. Tevens trek ik de objectiviteit van uw onderzoek bij de Nijmeegse politie ernstig in twijfel. U heeft immers een gezamenlijk belang. Elk logisch denkend mens zal het met mij eens zijn dat u zichzelf maar wat wijs maakt, mijnheer Tazelaar. Tot op heden heb ik deze zaak discreet behandeld. Ik hoop dat u het niet moeilijker maakt. Die zaak heeft mij thans al lang genoeg geduurd. Mijn vordering blijft derhalve onverkort gehandhaafd. Ik verzoek u in het vervolg de term 'vermeende' in uw correspondentie te mijden. U hoort nog van mij." Op de eerste plaats ontvangt u bijgaand twee faxberichten van respectievelijk 5 mei en 25 augustus 1995 aan de Nijmeegse politie. Ook moge de tekst van bijgaande brief DECLARATIE aan de Minister van Justitie de rechtmatigheid van mijn vordering aantonen. Verdere bewijslast kan worden aangedragen indien nodig. Ik heb begrepen dat de CRI in haar huidige vorm wordt opgeheven. Ik verzoek u mijn oud-collega's van de afdeling ADOC sterkte te wensen bij deze verandering. Ik mag aannemen dat mijn bijdrage aan de informatievoorziening in uw computersysteem tot de gewenste resultaten heeft geleid. De inbraak bij het LRT in ZEIST bevreemdt mij geenszins. Ik ben daar van 1981 tot 1987 verantwoordelijk geweest voor het runnen van een netwerk bij een landelijk opererend taleninstituut waar ik met een conflict ben weggegaan in verband met de daar vigerende praktijken, welke ik heb vastgelegd in mijn case-study 'De Zaak N.I.E.T.S. B.V.' die ik in april/mei 1993 aan de Nijmeegse politie heb overgedragen. Wat er na mijn vertrek met dit netwerk is gedaan kan ik niet aantonen. Daartoe wacht ik een uitspraak af van de President van de Rechtbank van Amsterdam. Nochtans is mijn vordering volledig legitiem en de opbouw van mijn organisatie heeft door al deze toestanden een vertraging opgelopen van meer dan drie jaar. Ik weiger overigens met criminelen samen te werken in mijn marktsegment: Nederlands-Spaans arbeidsmarktbeleid. Het is dus ook in uw belang om mijn vordering te erkennen. Voor de goede orde meld ik u dat de naam van mijn instituut alsmede dat van mij persoonlijk een wereldwijde bekendheid geniet, met name in Spanje en Latijns Amerika. Zo ontving ik nog deze week een persoonlijke kerstkaart van de Minister President van Spanje.

Hij is niet de enige regeringsleider van wie ik post ontvang. Een kopie van dit schrijven heb ik heden aan de Minister van Financiën gezonden. Ik adviseer u met klem geen autonome stappen meer te nemen zonder hieromtrent vooraf met mij overleg te plegen. Hoogachtend, J.L. Van der Heyden. Bijlagen: Evaluatierapport Operatie Heidebezem d.d. 5 mei 1995; Fax aan politie Nijmegen d.d. 25 augustus 1995; Brief DECLARATIE d.d. 29 februari 1996. CC De Minister van Financiën. Totaal aantal pagina's: 11.

20 JANUARI 1997 CONTINUING STORY TER ATTENTIE VAN HET HOOFD VAN DE CENTRALE RECHERCHE INFORMATIEDIENST

ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN