1 N. van der Heyden, M


Voorgeschiedenis

Het Vrij-adelijk en Riddermatig Geslacht VAN DER HEYDEN VAN BAAK.

" 't Is een bekende waarheid dat dit geslagt voortdurend de steun is gebleven van de Roomsch-Catholijken in dit kwartier, het Zutphensche; en wel mag men zeggen dat, indien deze familie in Doetinchem niet geweest ware, het daar met de R.C. gemeente slecht zou hebben uitgezien. Het is aan Uwe Excellentie genoeg bekend hoe het toenmaals in het quartier van Zutphen heenging en aan welke knevelarijen de Roomschen stonden blootgesteld. Ware er onder hen geene lieden van deugd, van vermogen en hooge geboorte geweest, die alles aanwendden om de zaak der godsdienst zoo veel mogelijk staande te houden, waar zouden wij dan ooit huizen of schuren tot onze kerken hebben kunnen krijgen? Door de familie v.d. Heyden hebben we hier (te Baak) in 1772 het, gelukkig, zoo ver mogen brengen, dat het der gemeente (: ofschoon onder allerhatelijkste beperkingen welke ik hier liefst niet wil bijvoegen:) wierd toegestaan, eene afzonderlijke kerkenschuur voor zich te bouwen. Hetzelfde is geschied aan de Haap te Wijnbergen bij Doetinchem, alwaar men zonder de hulp en invloed der v.d. Heijdens de schuurkerk van 1777 nimmer tot stand zou hebben kunnen brengen."
Aldus de Weleerw. Heer Lambertus ten Brink, pastoor te Baak, in een schrijven dat hij den 15en van Slagtmaand 1809 aan Zijne Exie den minister van justitie Baron van Hugenpoth inzond. Voegen we nu hierbij, dat genoemde familie niet heeft opgehouden de milde hand tot begunstiging der besprokene en andere daaromstreeks nieuw opgerichte kerken telkens te openen; vergeten we vooral niet het grootsche werk, wat haar tegenwoordige afstammeling, Alexander Amandus Josephus Canisius Baron van der Heyden tot Doornenburg, heer van Suderas, heeft tot stand gebracht - kerk en pastorie, beide meesterstukken van gothische bouwkunst, aan het oude, te niet gegane kerspel van Sint Ludger te Wichmond niet slechts geheel nieuw terug geschonken maar mild begiftigd tevens -; dan dunkt ons dat het geslacht der van der Heyden's van Baak op de belangstelling der katholieken aanspraak heeft en in ons Archief een welverdiende plaats mag innemen.

In een werkje: Notices Historiques et Génealogiques sur les Nobles et Très-anciennes Maisons van der Heyden enz., in 1847 te Antwerpen in het licht gegeven door Nicolas Jean van der Heyden, een der wettige afstammelingen der adelijke van der Heyden's in Vlaanderen, wordt het vermoeden uitgesproken, dat de la Bruyère's, von Hayden's en van der Heyden's wellicht terug zijn te brengen tot één oorspronkelijk geslacht, dat zijne vertakkingen wijd en zijd over Duitschland, Belgie en de Nederlanden heeft gevestigd. Onder de oudste adelijke geslachten van Vlaanderen - dus zegt de even aangehaalde schrijver - neemt dat der van der Heyden's, genaamd 'de la Bruyère', een aanzienlijke plaats in. Hun schild is van hermelijn waarin zij voeren: 1e een rood hartschild met een schuinbalk van goud; 2e een schildhoofd met drie merels van sabel. (1) In den loop der tijden zijn zij vermaagschapt met vele der aanzienlijkste huizen van Duitschland, Belgie en de Nederlanden. Den naam dezer familie vindt men geschreven op telkens verschillende wijze. In Vlaanderen ontmoet men meesttijds: van der Heyden genaamd 'de la Bruyère' of 'la Bruièr'; soms omgekeerd: de la Bruyere, genaamd 'van der Heyden'. In Braband schreef men eenvoudig: van der Heyden, terwijl men in het Walenland den bijnaam de la Bruyère zelden achterliet. In de Nederlanden werd de Y dikwijls in I veranderd en schreef men: van heiden (eene nog bestaande graaflijke familie); de leden echter die daar den geestelijken staat omhelsden schreven veelal: Heydanus. In Duitschland richtte de schrijfwijze van dien naam zich gewoonlijk naar het spraakeigen der gewesten, waar de verschillende takken zich hadden gevestigd; 'van' ging natuurlijk over in 'von'; aan den Nederrijn schreef men 'von' of 'von der Heyden', in Oostenrijk von Heyden, 'von Hayden', die Haydtn; te Nurenberg, waar ze tot de machtige patriciers behoorden, teekenden zij: "Hayden', in Bohemen 'de Heyden', in Zwitserland 'Hayd', in Pommeren 'de Heiden', in Frankenland 'Hayden', 'die Heiden' en 'Haidten' enz. Naar luid van eenige opmerkelijke bescheiden, in de archieven van Beveren (Land van Waes) bewaard, zou het geslacht van der Heyden oorspronkelijk afstammen uit Ierland, waar zij van overoude tijden bekend stonden als behoorende tot den hoogen rijksadel, en waar zij ten tijde der Primarissen naar de Zuidelijke Nederlanden overkwamen. Eeuwen lang hebben zij hier een voornamen rang onder den adel ingenomen. Een aanzienlijk getal leden dier familie zult gij vinden als drossaards van Brabant, Ammannen van Brussel, Schepenen en Raden van Leuven, als Burgemeester-binnen en -buiten of als Raden, Rentmeesters en Ontvangers der stad Antwerpen; ook heeft dit geslacht verschillende zijner leden aan Mechelen, Gent, Oudenaarde, Luik, enz. als Magistraatspersonen geschonken. Nog treft ge hen aan onder de rijksvasallen van Brabants hertogen en in de rijen der ridders, die door groote daden hun naam hebben doen schitteren. We hebben slechts de wapenboeken open te slaan, om bewijzen te over hiervoor te vinden.

Zoover de aangehaalde schrijver in de inleiding tot zijn Notices. We zijn niet in staat geweest het hier gegevene tot op den grond te onderzoeken; ook achtten we 't voor ons doel overbodig, wijl we tot den tak der van der Heyden's, welke in het Zutphensche zich kwam neerzetten, ons hebben bepaald. Overigens zal onze bijlage I nog nader licht hierover verspreiden. Voor we echter tot onze eigenlijke taak komen, moeten we den lezer nog een weinig ophouden, om even zijne aandacht te vestigen op een tak dezer uitgebreide familie, welke den bijnaam voert van Rhijns, Rins of Riens en te Xanten in Rijnland was gevestigd. Daar wij meenen, dat deze met de van der Heyden's van Baak in nadere betrekking staan, en er aangaande hen tot dusver geene bescheiden in het licht zijn gegeven, deelen we het weinige mede wat we onlangs in een der oude trouwboeken van Sint Maartenskerk te Emmerik opgeteekend vonden.

1614. Proclamati sunt Goswijn van Vuirden (20 et Jonfer 'Haedwigh van der Heyden, gnt Rhijns, Xantens.', 1o Dominica 24a, 2o 25a post Trinitatem, 3o Dominica sequenti quae vacans dicebatur. Obtinuerunt dimissoriales in Xantos.
1641. Proclamati feria secunda et tertia Pentecosten et Dominica Trinitatis Nobilis Dnus Arnoldus a Rees et 'Bernardina van der Heyden dicta Rhijns', conjuncti in domo Dni A. a Rees (3)
Nog vind ik in het archief der havezathe Woldenborch te Netterden, thans ter wedem aldaar berustende, eene acte van 17 Juli 1644, waarbij "Joncker Arnoldt van Reess & Jonffer Bernardina van der Heyden genant Riens", echtgenooten, aan Jhr. Herman v.d. Woldenborch eenige daaromstreeks gelegen gronden verkoopen. Bij de onderteekening noemt zij zich: "Bernardine de Reess, geboren de Rins." (4).

Thans gaan we tot ons onderwerp over.
In het hertogdom Mecklenburg-Schwerin aan een inham der Oostzee ligt de stad Wismar, thans nog met eene bevolking van twaalfdehalf duizend zielen. Moge zij al sedert 1580 en volgende jaren, toen vele neringdoenden ons vaderland ontweken, in Hamburg zich kwamen neerzetten en den handel aldaar een groote vlucht gaven, door hare mededingster voorbijgestreefd, immer een kwijnend leven hebben gevoerd, tot het midden der zestiende eeuw was zij een der machtigste steden van het noorden, welke aan hare hertogen niet zelden haren wil wist op te dringen. 't Was in die dagen van bloei, dat onder den machtigen stadsadel aldaar eene aanzienlijke plaats werd ingenomen door 'Hans van der Heyden', bijgenaamd 'Fogh', in den echt verbonden met 'Elske Wickboken', beide van adelijken bloede. Dit zijn de stamhouders der familie van der Heyden waarover we handelen. Zij schijnen hunne dagen nog in vrede te hebben kunnen eindigen. Want is het jaartal recht, dat voor hun overlijden wordt aangegeven (de eerste zou op 8 Mei 1556, de tweede op 18 Juli 1560 zijn gestorven), dan is hun de droefheid gespaard, de onderdrukking van den katholieken godsdienst in het Mecklenburgsche te moeten zien. Wel was in 1524 en vervolgens het lutheranendom er ingevoerd, doch gevestigd kon het niet heeten; en toen een der gebroeders hertogen, Albrecht VI, in het vervolg weder tot de katholieke kerk terug keerde, behoefden de aanhangers der nieuwe leerstelling aan geen overheersching te denken. Maar de zestiger jaren brachten een treurigen omkeer. De twee zonen van hertog Albrecht, welke het hertogdom Mecklenburg onder zich verdeeld hadden, zagen hun voordeel aan de zijde van het protestantisme en voerden, naar den grondregel; cujus regius ipsius et religio, het overal zonder genade door. Wier ziel te groot, wier overtuiging te sterk was om zich ook in godsdienstzaken naar den wil der vorsten te plooien, hun stond het vrij het land te ruimen, ander redmiddel was er niet. Twee zonen van Hans en Elske (5) 'Arend' en 'Daniel' van der Heyden, beiden Fogh bijgenaamd, die met den adel des bloeds tevens een edele ziel in zich ronddroegen, zullen (daar hun uitwijken omstreeks dien tijd invalt en hun ijver voor het katholiek geloof ons zal blijken) om den vrij- en adeldom hunner ziel te behouden voor het geweld de plaats geruimd en hun vaderland verlaten hebben. Waarheen zouden ze in die omstandigheden beter zich wenden dan tot de legers van Karel V en zijn zoon Philips; daar zou hunne overtuiging in eere zijn, daar zou ook door hun zwaard roem en voordeel zijn te behalen. Hadden wij ook geen andere gronden voor ons gevoelen, dan zou het gezegde ons reeds doen overhellen tot de onderstelling, dat de twee broeders in de legers van keizer Karel of zijn zoon Philips naar de Nederlanden waren gekomen en tengevolge daarvan in het graafschap Zutphen zich hadden gevestigd. Doch we meenen stelliger bewijzen daarvoor te hebben gevonden. De eerste maal dat we Heer Arend v.d. Heyden in deze streken ontmoeten, staat hij aan het hoofd van een vendel soldaten op het slot Schuylenburg, een oud kasteel in het kwartier van Zutphen, op een korten afstand van Terborg gelegen. Zie hier de omstandigheden, waaronder wij hem aantroffen: Op 23 Sept. 1600 stond Dirk Bloemink namens zijn medekrijgers voor het Hof van Gelder als eischer tegenover Arend van der Heyden; klager was met zijne bende op het huis Schuylenburg aangenomen tegen eene bepaalde soldij, beklaagde had geweigerd die te betalen; de uitslag van het geding was, dat het Hof een accoord tusschen de partijen tot stand bracht. Aldus in de Registers op het Archief, afkomstig van 't voormalig Hof van Gelre, bl. 23, alwaar verwezen wordt naar den codex 'Civ. Sent IV' bl. 84. (6). Rijst nu de vraag: wanneer lagen de krijgslieden op Schuylenburg en stond A. v.d. Heyden daar aan het hoofd? Want blijkbaar wordt hier gehandeld van een feit, dat in het verleden ligt, misschien reeds aanmerkelijk ver; de verwarring toch dier dagen trad aan de uitoefening van het recht maar al te vaak hinderend in den weg. Een volledig antwoord op dit "wanneer?" moeten wij den vrager schuldig blijven. Toch hebben we iets gevonden wat licht kan doen opgaan en misschien aan anderen den weg ter volledige beantwoording wijzen, iets wat ook daarom de meedeling verdient, omdat het ons met de verhouding van Heer Arend tot den Schuylenburg bekend maakt. Bijlage I tot het leven van den gelukzaligen Canisius (7) zegt ons, dat Arnold van der Heyden was: "rentmeester van Schenck van Teutenborch, Drossaard van Schulenburg." In het archief der Geldersche havezate Baak, welwillend ons geopend door den tegenwoordigen bezitter den WelEdel Geb. Heer G.A. Helmich van Baak (8) vinden we verder een stuk, straks nader te bespreken, waarin we lezen: "le susdit Arnoud van der Heyden, qui aurait premièrement esté Drossard et Commendant de Scheulenburgh, puis Seigneur-foncier du susdit lieu." Dit zegt iets meer, schoon niet genoeg. Voegen wij nu hierbij, dat in 1618 voorkomt "der Wolgeb. Her Peter Christoff Schenck, Freyheren zu Tutenborg Pfandther auff Schulenburgh", benevens zijn broeder den "Wolgeb. Her Johan Schenck Vreyheren, zu Zulenburgh, Phandtheren auff Schulenburgh", die in 1615 gezamenlijk eene beklemming op hun pandgoed den Schuylenburg hebben gelegd, dan dunkt ons wel, de oorzaak te hebben gevonden waarom zij straks, na den jare 1618, hunne rechten op evengenoemd goed aan hun voormalige rentmeester moesten overdragen, maar het bovengeuitte "wanneer?" wordt er niet door beantwoord.. Toch brengt dit ons der beantwoording nader. Gemelde pandheeren blijken zonen te zijn van Christoffel Schenck, den neef en erfgenaam van wijlen den Aartsbisschop van Utrecht en in 1588 Ritmeester in dienst des konings van Spanje, die in den Overijss. Alman. van 1847 bl. 236 ons ook als "Pandheer op Schuilenburg" wordt bekend gemaakt. Wordt nu dit laatste in verband gebracht met het besluit van den Gelderschen landdag, in Novemb. en decemb. 1581 te Arnhem gehouden, waarbij bepaald wordt; "om aan Christoffel Schenck 200 daalders toe te leggen tot verdediging van het huis Schuilenburg tegen Verdugo" (9), dan zijn wij zoo dicht mogelijk bij de beantwoording onzer vraag gekomen. Omstreeks laatstgenoemd jaar, zoo dacht ons, nam de Rentmeester der Schencken en Drost van den Schuylenburg ter beveiliging van genoemd huis de bende in dienst, wier hopman in 1600 hem voor den rechter daagde. Van Arends broeder, 'Daniel van der Heyden', die mede naar de Nederlanden uitweek en in 't Zutphensche zich vestigde, hebben wij alleen te melden, dat hij ons in het archief der stad Doetinchem ten jare 1618 is voorgekomen als: "Richter und zur Burch wonhafft." Van het richterambt des kerspels Doetinchem, waaraan men hier het eerst zou willen denken, kan dit niet verstaan worden, wijl we dit in 1609 en vervolgens tot den jare 1631 bekleed vinden door Brandt van Barsdorp; 't moet daarom, naar ons dunkt, gezegd zijn van het richterambt der hoogheid Wisch, in wier brandpunt, de stad Terborg, hij ook metterwoon was gevestigd (und zur Burch wonhafft). Dat hij hier zich neerzette, strookt volkomen met de godsdienstige gevoelens, welke we bij hem gelijk bij zijn broeder hierboven hebben ondersteld. Want inde hoogheid Wisch stonden de vrij-heerlijke rechten, welke daar groot en uitgebreid waren, voor de eene helft bij de graven van den Bergh, voor de andere bij die van Limburg-Bronkhorst, twee der machtigste huizen van Gelderland, die beide de moederkerk trouw waren gebleven en de belangen der katholieken met ijver voorstonden. Verder hebben wij over Daniel van der Heyden niets aangetroffen dan in het Archief van den huize Baak de vermelding, dat hij ongehuwd is gestorven, zonder bijvoeging van den tijd wanneer. Na dit weinige van hem gezegd te hebben, keeren we tot zijn broeder Arend, den stamhouder weder, om te gewagen van diens echtverbindingen, die hem onder 's Hemels zegen zijn nakroost schonken. In eerste huwelijk was hij vereenigd geweest met eene ongenoemde, (10) van wie ons zelfs niet bekend is, of zij aan zijne hand het Duitsche vaderland mede was ontweken, of wel na zijne aankomst in deze gewesten hare trouw hem had geschonken; evenmin is het ons mogen blijken, wanneer die verbindtenis werd gesloten en hoe lang het duurde eer de dood der gade die kwam ontbinden. Dit eene slechts is over dien acht te onzer kennis gekomen dat hij tot vrucht had eene dochter, Gertken van der Heyden, die ten jare 1596 met Jordaen Kanis Gijsbertszoon in het huwelijk werd verbonden (11). Ten tweeden echt vroeg Heer Arend voor zich de hand van Wendeline, eene 'dochter van denzelfden Gijsbert Kanis' en mocht die ook verwerven. Wij drukken hierop, omdat het niet alleen voor den hoogen stand der van der Heydens getuigt, maar ook hunne trouw aan de katholieke kerk doet uitkomen. De Kanissen namen onder den katholiek gebleven adel van Gelderland een voorname plaats in en hunne verknochtheid aan de zaak der oude moederkerk wordt ook door andersgezinden gehuldigd (12). Bekend is het hoe in het najaar van 1566, toen de zalige Petrus Canisius, de roem van zijn geslacht, aan zijne vaderstad Nijmegen een laatste bezoek bracht, zijne verwanten alle hem plechtig beloofden in het katholiek geloof te zullen volharden. Zij konden dan ook druk en vervolging daarvoor lijden, maar van ontrouw aan de grijze moederkerk kleeft de smet op geen enkele; ten jare 1625 telde het geslacht der Kanissen 150 leden allen even trouwe aanhangers der katholieke leer (13). Zoo lang nu het spreekwoord "Simile simili gaudet" (14) waar blijft, zullen wij behalve gelijkheid van geboorte gewis ook gelijken zin in het godsdienstige bij Arend van der Heyden moeten aannemen. Maar al mochten ook redenen van anderen aard hem bewogen hebben, om op dit punt zoo scherp niet te letten, van de zijde der Kanissen kan dit niet worden ondersteld. Nimmer zou Gijsbert, de eigen broeder van Duitschlands grooten Apostel, gedoogd hebben, dat de hand zijner Wendeline geschonken werd aan een man in het godsdienstige harer niet waardig. Wij hebben hier, met de bruid van Heer Arend eene dochter te noemen van Gijsbert, den jongsten der zonen van Riddere Jacob Kanis, een punt aangeroerd, wat tegenspraak ondervindt. In het archief van het huis Baak, waar de behouden gedenkstukken der familie v.d. Heyden bewaard zijn, vinden we vermeld, dat Heer Arend hun stamvader in den echt was vereenigd met Wendeline Kanis, de dochter van Jacob Kanis ridder en van Jacobine van Rymsdijck; daarbij deelen Ferwerda en Kok in hun 'Nederl. Geslacht- Stam- en Wapenboek' d. II op 't woord "CANIS", ons mede, dat Jakob Kanis in tweeden echt verbonden was met Jacqueline van Rymsdijck, welke bij hem de moeder zou zijn geworden van Wendeline Heer Arends echtgenoote. Maar de gronden waarop dit beweren steunt, zijn die hecht? Wat Ferwerda en Kok betreft, Mr. L.P.C. van den Bergh (15) zegt van hen, dat zij zonder kritiek de meegedeelde opgaven aannamen en bewijsbaar wemelen van fouten, zoodat zij, althans voor sommige geslachten, bijna onbruikbaar zijn. Hun woord verliest zijne kracht, wanneer het in tegenspraak komt met mannen als evengenoemden v.d. Bergh en den bewerker van de "Geslachtlijst der familie Canis" (16) die beide deze zaak aan een gezet onderzoek hebben onderworpen. Beide hebben den voorarbeid van Ferwerda en Kok benut; beide hebben bij hun verder onderzoek uit zuivere bronnen, de oude archieven, geput, vooral de eerste, die het archief van Nijmegen naar alle zijden heeft doorgewerkt; beide zijn, zonder van elkander naar 't schijnt iets te weten, tot het eenstemmig besluit gekomen: 1e dat ridder Jacob bij zijn eerste vrouw Gelleken van Houweningen vader van den zaligen Petrus Canisius, in tweeden echt is verbonden geweest niet met eene Jacqueline of Jacobine van Rymsdijk, maar met Wendeline van den Bergh; 2e. dat hij bij deze laatste als jongsten zoon won Gijsbert Kanis, die in den echt verbonden met Lutgarde van Melen de vader werd van Wendeline, wier hand hij aan Arend van der Heyden schonk.

Wat verder het archief der havezathe Baak aangaat, de gelijktijdige of andere oude bescheiden gewagen slechts van Wendeline Kanis zonder haar vader of moeder aan te wijzen; eerst in het begin dezer eeuw wordt van deze laatste gerept, en wel in een 'stamlijst' in Mei 1819 aan den Hoogen Raad van adel der Nederlanden ingezonden. Het doel van deze was de toenmalige leden van het geslacht aan te geven, en door den stamboom te bewijzen, dat zij alle hunne 'acht' adelijke kwartieren zonder vlek bezaten. Daar deze tot gezegd doel niet verder behoefden ontwikkeld te worden dan tot Gijsbert van der Heyden en Richardis van Beuckevoort, werden de verdere geslachten aan geen streng onderzoek onderworpen en nam men bij ontstentenis van bescheiden in het familie-archief tot voltooiing van den stamboom eenvoudig over wat Ferwerda & Kok hadden neergeschreven. Al wordt er ook ten bewijze verwezen naar een magescheid, wat in evengenoemd archief niet meer is te vinden, toch kan 't zich tegen het streng ineensluitende betoog der bovengenoemde onderzoekers niet doen gelden; ook in dat onderstelde magescheid moet, zoo als in andere bescheiden van gezegd archief, bloot melding zijn gemaakt van vrouwe Wendeline Kanis, zonder aanduiding harer ouders. Vestigen wij na al het voorgaande nog de aandacht op den leeftijd der vrouwe, dan vinden we ook daarin een duidelijk bewijs, dat Wendeline geen dochter van Ridder Jacob Kanis is maar eene kleindochter. Want in 1580 of kort daarop werd, zooals wij straks zullen zien, haar huwelijk met Heer Arend van der Heyden voltrokken. Nemen we nu voor een oogenblik aan, zoals Ferwerda en Kok dit willen, dat vrouwe Wendeline eene dochter was van Ridder Jacob Kanis bij Jacqueline van Rijmsdijck, dan moet zij geboren zijn vóór 1531, wijl Mr. L.P.C. v.d. Bergh in zijne meermaals aangehaalde verhandeling doet zien, dat Ridder Jacob Kanis reeds vóór evengenoemd jaar in den echt was verbonden met Wendeline van den Bergh, en dat deze hem overleefde. Dit zou ons het onaanneembare willen opdringen; want onaannneembaar is alle in zich onwaarschijnlijke stelling, zoolang geen deugdelijke gronden hare werkelijkheid hebben aangetoond. In de gegeven onderstelling immers, zou de bruid bij het sluiten van haar huwelijk minstens reeds haar vijftigste jaar zijn ingetreden, een leeftijd, waarop men de zilveren, niet de gewone bruiloft pleegt te vieren. Doch nemen we aan, zoals hierboven gebleken is de werkelijkheid te zijn, dat Jacob Kanis, door zijn jongsten zoon Gijsbert de grootvader der bruid is, dan sluit alles gevoeglijk in elkander. Gijsbert Kanis komt reeds in 1560 voor als in den echt verbonden met Lutgarde van Melen, Wendeline's moeder; dit geeft voor zijn oudste dochter - want zij is het petekind der grootmoeder wier naam zij draagt - in de dagen harer bruidschap een leeftijd van ongeveer twintig jaren, iets wat zich binnen den kring van den gewonen regel bevindt. Ook wordt de hier betoogde waarheid niet verzwakt door te wijzen op de hooge vereering, welke bij den stam der van der Heydens voor hun grooten oudoom bleef leven en op den roem, welken zij in diens gevierden naam toonden te stellen, door van geslacht tot geslacht telkens een hunner kinderen met den naam van Canisius te doen prijken. Tot hunnen verheven stamgenoot op te klimmen was voorzeker hunne eer en hun roem; doch of zij hem naderden door een oudere zuster of door een jongeren broeder, zal hier wel gene verschil opleveren; genoeg dat zij aan diens zijde geschaard stonden en diens naam zich waardig toonden. In 1580, dus schreven wij boven, of kort daarop werd het besproken huwelijk voltrokken. Het bewijs hiervoor ontleenen wij aan onderstaanden brief van adeldom door den Raad der stad Wismar ten gunste van de heer Arend van der Heyden op 20 Juli 1580 afgegeven, een stuk dat wij om zijn veelzijdige waarde hier in zijn geheel moeten opnemen: Het luidt:

Wyr Burgemeister der stadt Wismar thun kundt und bekennen in und mit diesen onsern brieven fur idermennlichen, soo denselben sehen, hooren oder lesen (nach unsers freuntlichen grusses und willigen dienstes nach eines ider gebuhr erbietung) hiemit offentlich, dt heutigen tages persohnlich vor uns erschienen ist der edelborn Daniel van der Heyden sonsten Fogh genant,.... vermeldende, wie dasz seynen bruder Arent van der Heyden sonsten Fogh genant urkond und beweys seyner frey- und adelichen geburt von nothen were, sigh dessen in zutragenden nothfallen haben zu gebrauchen; deshalven dienztlich bittende, die ersaeme Jaspar Tabbaert und Joachim Leuwenouwen burgeren alhier, welche er uns furgestellt, daerauf verhoeren zu lassen, und gedachten seinen bruder derselben aussage und bekantnis einen glaubwurdigen scheyn unter unserm stadt secreet mit zu theilen. Weyl wyr dan in deme der Waerheyt kundschaft zu geben soo wohl geneigt als schuldig, auch sonsten erwehnten Arent van der Heyden dessen gerne befurdert sehen mugten, als haben wir ihme solche seine zemblichen bitt nich zu weigern gewust, sondern die benandten unsere burgere als glaubhaften zeugbare mannen, nach dem alhier in solchen fellen üblichen gebrauch, daerauff verhoeret und unterfraget. Welche sampt und sonderling, mit ausgestreckten armen und aufgerichten fingeren leiblichen zu Godt und seinen heiligen Evangelio sweerende, einhellig bekant und ausgesacht, ihnen sampt und sondern in rechter unleugbarer waerheit wissentlich und kundig sein, wie dan auch vielen unsers obgedachten Raedts zu Wismar mittels bewust ist, dasz gedachter Arent van der Heyden sonster Fogh genant von Hans Fogh und Eilsken Wickboken desselben ehelichen hausfrauwen als seinen rechten ehelichen vatter und matter in ehelichen - nach ordnung der heyligen christlichen kirchen - stand und christlichen wesen, echt und recht, frey und niemandts eigen, Teutsch und nicht Wendisch, auch von einen adelhaftigen ardt, alhie zu Wismar geboren undt erzogen sey; welche seine eltern auch, wie erbaren frommen eheleuten geziemet, die zeit ires lebens sich redlich und woll bezeiget, wie sie es nie anders von ihnen gehoert noch erfahren; desgleichen hat sigh auch gemelter Arendt von jugent auff ehrbarlichen, aufrichtig und woll verhalten; - als dass er so wol der geburt und herkommens als auch seines eignen wolhaltens helben zu allen ahdlichen ampteren, gilden, digniteyten und wurdigheyten ohne einige verhinderung zugelassen werden kan und mach, alles ohne alle gefahr. demnach gelengt ahn alle und jede obgeschrebene unsere - nach eines jeden geburt - dienstfreundliche bitt, dieselbe wollen gedachten Arent van der Heyden sonsten Fogh genant seiner ahdlichen geburt und ehrlichen wandelswegen volkommenlichen glauben zustellen und ihme solches von nothen sein wirt; dass wir und alle und jede vorgeschriebene nach vermeugen und eines jeden gebuhr widerum zu verdienen und zu beschulden ohrbietig und geflissen. Urkundlich haben wir unser stadt secreet siegel wissentlich hier unter lassen anhangen; der gegeben und geschrieben ist nach Christi unser Lieben Herren und Seligmakers Geburt im funfzehen hondert achtzigen jare, am tage Margaritae (17).

Dit stuk is door den belanghebbende gevraagd en verkregen wijl hem "urkond und beweys seyner frey- und adelicken geburt von nothen were." Tot het verkrijgen van ambten en bedieningen behoefde hij het niet; want wie deze hier vergaven kenden hem van den dag dat hij onder hen dienst had genomen. Was er echter spraak van een huwelijk aan te gaan met eene bruid van zoo aanzienlijken huize als de Kanissen waren, dan gebood de hoffelijkheid, dat hij den luister zijner geboorte door bewijzen staafde. Ook waren de Kanissen om de eer harer dochter verplicht zulks te vergen van hem wiens adeldom hun niet volkomen bekend was; de toenmalige wetten der eer kenden geene oogluiking: een huwelijk met iemand van lager afkomst werd eene smet zelfs voor heel het geslacht. Mocht hier de bemerking opdagen, dat deze adelbrief, blijkbaar ten behoeve van een aan te gaan huwelijk verzocht, ook voor Heer Arends eersten echt kan gediend hebben, dan moeten wij daartegen in beslist verzet komen. Want in 1596 huwt Jordan Kanis met de voordochter van Arend van der Heyden (18). In de opgeworpen onderstelling zou dan het bruidje nog inden volsten zin des woords de kinderschoenen hebben gedragen, wijl ze nauw veertien of vijftien jaren oud kon zijn. Onwaarschijnlijkheden als deze kunnen niet in aanmerking komen. Zoo blijft dan vaststaan, dat de gezegende echtverbintenis tusschen Heer Arend v. der Heyden en Vrouwe Wendeline Kanis in of kort na het jaar 1580 is gesloten (lijkt mij onwaarschijnlijk, JH 29-5-96). Wanneer wij nu nog bemerkt hebben, dat volgens een jongere maar niet gestaafde aanteekening in het Baaksche archief de eerste zou zijn gestorven op 20 August. 1682, de andere op 1 Mei 1640, dan kunnen we tot hun nakroost ons wenden. Oude weinig betreden wegen zijn veelal hobbelig en oneffen; die wat onvoorzichtig er over heen spoedt loopt gevaar spoedig te vallen. Reeds veel wat hinderend in den weg lag hebben we opgeruimd in vinden nog de baan niet effen; slechts stap voor stap kunnen we voortgaan. De vervaardiger der bovengemelde stamlijst heeft zich wat vlug willen bewegen, doch is daarom op het punt waar we thans zijn, ook het spoor bijster geraakt. Aan Arend v.d. Heyden geeft hij onmiddellijk ten zoon Gijsbert, die met Richardis van Beuckevoort was gehuwd, en ten kleinzoon Joannes Everardus Canisius in den echt verbonden met Anna Joanna van Sweeten. Als we echter de jaren, waarin de grootvader en de kleinzoon den huwelijksband vastknoopten, naast elkander plaatsen, 1580 of 81 en 1681, dan zal wel niemand onzen twijfel aan de volledigheid dere besproken stamlijst onredelijk vinden. Daar moeten schakels uit de keten zijn verloren, zal elkeen zeggen. Ook hebben we streng bewijs om het aan te toonen. Toen evengenoemde kleinzoon in 1683 voor zijne jeugdige dochter eene proeve zocht te krijgen in het adelijke vrijwereldlijke sticht Borchorst in het Munstersche, moest haar stamboom met acht kwartieren volgens de strenge wetten van het domkapittel te Munster worden onderzocht en met eede bezworen; te dier gelegenheid werden alshare voorvaderlijke wapens gestaafd:

vaderszijde: moederszijde:
v.d. Heyden.................................................... v. Sweeten
Beuckevoort............. grootmoeder................. Loe van Aversdijk
Ackersloot............ grootvaders moeder.......... van der Heyden
Renesse..................grootmoeders moeder....... Meckeren

Zou het beweren der stamlijst op waarheid steunen, dan had hier in plaats van Ackersloot het wapen van Kanis moeten verschijnen. Nu dit ontbreekt, hebben we daarin het bewijs, dat er minstens nog één geslacht moet worden tusschen gevoegd om de bestaande gaping aan te vullen. De bewerker der stamlijst is op het dwaalspoor gebracht door een stuk, dat in het archief der havezate Baak bewaard en zonder tegenspraak van groot belang is, maar door hem niet ter snede werd aangewend. We laten het volgen omdat zijne echtheid geen tegenspraak lijdt en zijne waarde ook ons ter stade komt:

Vervolg in 'Uit andere computers J.H. Hofman 1875'
Kinderen Johannes, M (1496-1556)

1.1 Johannes van der Heyden Fögd , M



Birth 5 apr 1496, Wismar, Mecklenburg Schwerin Death 8 mei 1556, Wismar, leeftijd: 60
Ook genoemd Hans Fögk.

Wapen: eerst tot het midden der17de eeuw: gedeeld: a. in zilver een zwarte vleugel, omgewend; b. in zilver drie rode heidebloemen, gestengeld van groen. Later: in zilver een zwarte vleugel; helm met zwart-zilveren wrong en zilver-zwarte dekkleden; helmteken: drie (1 en 2 geplaatste) rode heidebloemen, gestengeld van groen, tussen een vlucht, rechts zilver, links zwart.

De afkomst van het geslacht van der Heyden (van Doornenburg), door mr. A.P. van Schilfgaarde.

"Het Nederland's Adelsboek van vóór 1920 vermeldt de afstamming van dit, sedert 1815 tot de Nederlandse adel behorende geslacht, geheel in overeenstemming met de publicatie van wijlen pastoor Hofman in het Archief van het Aartsbisdom Utrecht, deel II, blz. 405 vlg., waarin als stamouders gegeven worden de echtelieden Hans van der Heyden bijgenaamd Fogh en Elske Wickboken, "beiden van adellijken bloede"' die te Wismar (Mecklenburg) woonachtig waren 1). Hun zoons Arend en Daniël zouden, wegens de invoering der Reformatie in dat Hertogdom in de zestiger jaren der 16de eeuw, hun woonplaats verlaten hebben en naar de graafschap Zutphen zijn uitgeweken. Arnt zou commandant (rentmeester en drost) van de Schuylenburg bij Silvolde zijn geworden, Daniël richter van Wisch. Op blz. 420 wordt een "brief van adeldom" afgegeven door het bestuur der stad Wismar op 13 Juli 1580, afgedrukt, waarvan een in 1677 door Foerdt, openbaar notaris te Venlo, afgegeven afschrift in het archief van het Huis Baak (bij Steenderen), lang zetel der Van der Heydens, aanwezig was. Tevens is aldaar op blz. 425 een verklaring afgedrukt, afgegeven door de wapenkoning P.A. de Launay d.d. 14 Maart 1678, waarin deze op grond van de genoemde acte van 1580 een verklaring van adeldom bezegelde, welke verklaring op 16 Maart 1676 (sic) door het bestuur der stad Brussel werd bevestigd. Als men nu het Adelsboek van 1920 opslaat, dan vindt men in de aanhef, dat de beweerde afstamming uit Wismar alleen op een verklaring van De Launay berust (hetgeen blijkens het bovenstaande onjuist is), zodat de bewerker het geslacht laat beginnen met Arndt van der Heyden, geb. c. 1550, drossaard van de Schuylenburg. Het Adelsboek van 1929 komt met nieuwe vondsten: Arnt van der Heyden komt te Nijmegen voor als Arnt Verheyen, en behoort dus vermoedelijk tot het daar gevestigde geslacht van die naam. Voorts wordt zijn eerste vrouw Engel Meyerinck voor het eerst vermeld, wier naam ontleend is aan het Gelderse leenregister. De weerslag van de opvattingen der Redactie in 1920 en 1929 vindt men terug in de "Historische Gedeelten" van 1925 en 1930. Nu evenwel het Adelsboek van 1942: de plaats van herkomst (Nijmegen) is in de tekst verdwenen, doch in het hoofdje gehandhaafd, en als eerste vermeldt het nog steeds Arnt van der Heyden, op 31 maart 1580 door de Magistraat van Zutphen aangesteld tot administrateur van de Schuylenburg. Achteraf is mij gebleken, dat de redactie niet meer vasthield aan de afkomst uit Nijmegen, maar dat deze vermelding bij vergissing in het hoofdje was blijven staan. Tot dusver het Nederlands Adelsboek. Sedert verscheidene jaren berust het archief van het Huis Baak als bruikleen op het Rijksarchief in Gelderland. Hoewel daarin verschillende afschriften voorkomen van de z.g. afstammingsbewijzen, vond ik daarin niet de notariële acte van 1677, doch wel ongewaarmerkte afschriften, w.o. ook van De Launay. De oorspronkelijke acte van 1677 bleek nog te berusten onder baron van der Heyden van Doornenburg, die mij er inzage van gaf. Aangezien het vermelden van de naam van De Lanauy tot voorzichtigheid maande, ging ik eerst op zoek naar een notaris Foerdt te Venlo. Deze functionaris bleek inderdaad te hebben bestaan, maar heette T. Oordt: protocollen van hem waren echter niet bewaard gebleven. De Launay kon nu uitgeschakeld worden, en slechts de geloofwaardigheid van de Venlose notaris, die in 1677 verklaarde de originele acte van 1580 2) gezien te hebben, kon in het geding komen. Het leek me niet waarschijnlijk, dat contrôle te Wismar mogelijk zou zijn (de stad ligt in de Oost-zône), zodat ik eerst wilde trachten op een andere wijze de afstamming na te gaan."

Ik vervolg mijn verhaal onder Arndt.
Echtgen. Elisabeth de Wyckboecken, V
Birth 1 jun 1490
Death 18 jul 1560, Wismar, leeftijd: 70
Kinderen Daniël, M (1546-1617)
Arnold, M (1528-< 1607)

1.1.1 Daniël van der Heyden , M

Birth 1546/1547, Wismar Death 1617/1627, leeftijd: 71 Occ Richter van Wisch 1607 en 1617
Burgemeester van Terborg 1608/09. Richter van Wisch 1607 en 1617. Trad 30 october 1610 als hulder op van zijn neef Evert van der Heyden, toen deze de belening ontving met " 't Guet to Holthusen" onder Gendringen, een Bergs leen. Eveneens 6 mei 1617 als hulder van zijn nicht Gerarda van der Heyden, toen zij als weduwe de andere helft verkreeg van het goed "To Zelle" onder Hengelo, een Zutphens leen.
Echtgen. Catharina Selbach, V
Death na 1597
Marr voor 1593
Kinderen N., M

1.1.1.1 N. van der Heyden , M


Leeft nog in 1614.
 

1.1.2a Arnold van der Heyden drost* , M

Birth 20 maa 1528, Wismar Death voor 18 apr 1607, leeftijd: 79 Occ Drost van Schuylenburg
Verkreeg 20 juli 1580 adeldoms-bewijs van de stad Wismar. 31 maart 1580 door de magistraat van Zutphen aangesteld tot administrateur van de Schuilenburg, Wisch. Voordien enige jaren te Zutphen woonachtig. Nog in 1600 ambtman. Bezit het Bergs leengoed de Poll, van ouds genoemd Holthuysen te Oer onder Gendringen. Hij wordt hiermee op 4 december 1588 (voor de helft) beleend door opdracht van Gerard van Borcken. Koopt 28 februari 1597 het goed Liefrinck in Hengelo, wordt 4 juli 1598 ambtman, verwalter en rentmeester in de Hoogheid Wisch. Woont in 1603 te Terborg.

De weduwe en kinderen uit het tweede huwelijk van Arndt vestigden zich 'in den eersten aanvang der 17e eeuw' te Doetinchem.

Ik vervolg hieronder het verhaal van mr A.P. van Schilfgaarde over de afkomst van het geslacht van der Heyden (van Doornenburg), zoals beëindigd bij Vader Johannes Fögd.

"Het trok allereerst mijn aandacht, dat volgens Nederlands Adelsboek de stamvader Arnt van der Heyden op 31 maart 1580 door de stad Zutphen benoemd zou zijn tot administrateur van de Schuylenburg. Dit kasteel toch was een hertogelijk domein, dat herhaaldelijk verpand was aan particulieren, maar waarmede de stad Zutphen niets uit te staan had. Wat bleek nu uit de Kentnissen van Zutphen, deel 1580-83, fol. 26v.? Burgemeesteren, schepenen en raad van Zutphen verklaren, dat hun mede-ingezetene Arndt van der Heyden zich steeds behoorlijk gedragen heeft, en dat zij hem, nu hij door Christoffel Schenck, vrijheer van Toutenburch, overste, is aangesteld tot ambtman van de Schuylenburg, met vrouw, kind en "huysgesindt" vrijgeleide verlenen (31 Maart 1580). Inderdaad was de Schuylenburg op 20 Augustus 1575 verpand geworden aan Christoffel Schenck van Toutenburg, overste in Zweedse dienst.
Een onderzoek in de processen van het Hof van Gelre en Zutphen leverde een merkwaardig gegeven op: in het proces 1589 no. 3 vond ik een brief van Arndt van der Heyden aan de Magistraat van Doetinchem d.d. 1 Dec. 1587 st. nov., waarin hij klaagt over een rooftocht door soldaten uit dat garnizoen. Hij is ambtman van de Schuylenburg voor genoemde George Schenck, die te Upsala in Zweden woont, waar Van der Heyden hem opgezocht heeft om rapport over deze plundering uit te brengen. Dus een reis van de Schuylenburg naar Upsala ter bespreking van een niet zo erg belangrijke quaestie! Als men op de kaart een lijn trekt tussen deze beide plaatsen, dan gaat deze ongeveer over Lübeck, en 50 K.M. verder ligt Wismar, dat weer niet zo ver van de Zuidkust van Zweden gelegen is. Zou Arnt dan inderdaad relaties te Wismar gehad hebben en na zijn bezoek aldaar naar Zweden zijn overgestoken om zijn principaal te bezoeken? Het werd nu zaak te trachten met Wismar in contact te komen.
Ik wendde mij in October 1951 eerst tot het Archiv der Hansestadt Lübeck, dat beloofde mijn aanvrage door te zenden, maar mij weinig hoop gaf op een antwoord, aangezien, hoewel het archief te Wismar bewaard was gebleven en onder vakkundige leiding stond, het zeer onzeker was of mijn brief wel terecht zou komen en een eventueel antwoord mij bereiken zou. Tevens schreef mijn Lübeckse collega mij, dat de namen der getuigen Jasper Tabbaert en Joachim Leuwenouwen sterk Nederlands-getinte namen waren, die hem uit de buurt van de Oostzee niet bekend waren, en dat hij overigens geen gedrukte gegevens kende over de familie Van der Heyden gend. Fogh. Boven verwachting ontving ik na ruim een maand antwoord uit Wismar. Het Stadtarchiv aldaar deelde mij mede, dat in hun Akten het concept van een oorkonde voorkomt, gedateerd 13 Juli 1587 (dus niet 1580), waarin de afkomst van Daniel van der Heyden wordt vastgelegd. Men had hier dus het evenbeeld van de acte voor Arnt voor zich, die alleen uit het afschrift van 1677 bekend was. Aan de echtheid daarvan behoeft dus niet meer getwijfeld te worden, al behoeven datum en tekst wel enige correctie! Verdere inlichtingen kon men mij niet verstrekken. Mijn gedurende enige jaren voortgezette pogingen, om uit Wismar een volledig gewaarmerkt afschrift van de acte te krijgen, zijn aanvankelijk niet geslaagd. Geen mijner brieven werd beantwoord, ook niet als deze via Lübeck gingen. Eindelijk heb ik in Januari 1954 (door bemiddeling van de Archivabteilung der Deutschen Demokratischen Republik in Berlijn en de Archiv-Inspektion Mecklenburg-Schwerin) een fotocopie en een afschrift kunnen machtig worden, die ik als bijlage I laat afdrukken. (zie onder Research). Er blijkt hieruit, dat de acte inderdaad voor Arnt bestemd is geweest, doch door zijn broeder Daniel is aangevraagd. De datum komt merkwaardig overeen met die van de reis van Arnt naar Upsala, die toch ook wel in de Zomer van 1587 zal hebben plaatsgevonden. Men kan met grond veronderstellen, dat Arnt en Daniel samen naar Wismar zijn gereisd, en dat Daniel, toen Arnt naar Upsala was gegaan, voor deze de acte heeft doen opmaken. Bij vergelijking zien we, dat de notaris in zijn afschrift enige eigenaardige fouten - afgezien dan van het jaartal - heeft gemaakt, door aan de "ehrbaren" Daniel de titel "Edelborn" te geven, door de woorden "von einer untadelhafftigen Ardt" te maken: "von einen Adelhaftigen Ardt", en de "Ehrliche Ampteren" te verheffen tot "Ahdliche", evenals de "ehrliche Geburt". Wij laten daar, of de wellicht moelijk te lezen acte de notaris aanleiding gegeven heeft tot deze enigszins suspecte schrijffouten!
Enige uit Wismar verkregen gegevens omtrent naamdragers van de families Van der Heyden, Fogh en Wickbolten volgen als Bijlage II."

G.A. van Dalen vertelt in het boek '1000 jaar Gendringen' onderstaand verhaal over Arndt als drost van de Schuylenburg:

"De Schulenborg
Particuliere eigenaars heeft de eens zo machtige Schulenborg sinds het midden van de 16de eeuw niet meer gekend. Tenminste niet tot in de 19de eeuw. De machtige vesting, die hertog Karel van Gelre er van had gemaakt, is landsdomein geworden en werd beheerd door de Gelderse Rekenkamer. Maar de bewoners, die er namens dit regeringslichaam zaten, hebben in de plaatselijke gemeenschap hun rol gespeeld. Zij behoorden niet tot de jonkers, maar namens hun opdrachtgevers wel tot de "heeren geërffdens". En als zodanig lieten zij zich af en toe gelden. Hertog Karel van Gelre had de Schulenborg met zijn toebehoren in 1527 overgenomen van de hertog van Kleef. Bij verpanding werd het drostambt op de Schulenborg toen toevertrouwd aan de Berghse landdrost Cracht van Camphuysen. Toen die in 1531 was gestorven, werd het ambt gegeven aan Johan van der Horst en in 1534 na diens vroegtijdige dood aan Bernt van Hakvort, die ook landdrost was van de graafschap Bergh (59). Maar toen Van Hakvort in 1557 was overleden, bleek pas goed wat hertog Karel indertijd had uitgehaald. De erfgenamen van de overledene, Goissen van Raesfelt, gehuwd met Jacoba van Hakvort, en Evert van Heeckeren, echtgenoot van Agnes van Hakvort, meenden de Schulenborg over te kunnen nemen. Daar had hun schoonvader immers een pandsom van 3000 goudguldens voor neergeteld. Zolang die niet gelost was, traden zij in de rechten van de overledene. Maar er waren ook nog erven Van der Horst, die hun vordering indienden. Johan van der Horst had indertijd een pandsom van 2500 goudguldens betaald en daar hadden zij nog geen cent van teruggezien. Karel van Gelre had wel de hogere pandsom van Bernt van Hakvort opgestreken, maar hij had de weduwe Van der Horst niets terugbetaald. Dit jeugdige, mooie vrouwtje, Elisabeth van Dorth, was de geliefde geworden van graaf Oswald van den Bergh en zij is in 1536 ook met hem getrouwd. Door de Schulenborg toe te vertrouwen aan de landdrost van de graaf, Bernt van Hakvort, schiep de sluwe hertog een situatie, die Oswald belette al te zeer aan te dringen op overgave van het kasteel of betaling van de pandsom van Johan van der Horst.

De zaak bleef hangende, ook toen Gelre in 1543 door keizer Karel V bij de overige Nederlanden werd ingelijfd. Stadhouder, kanselier en raden of het Hof van Gelre kregen de zaak voorgeschoteld. Zij hebben de knoop doorgehakt door de pandsommen te lossen. Daarop werd het beheer aan de Rekenkamer toevertrouwd.

Maar in 1575 kregen de heren in Arnhem van de centrale regering in Brussel opdracht om een aantal domeinen te verkopen, te verpanden of te belenen. De opstand in de Nederlanden tegen het Spaanse bewind was al zeven jaar aan de gang en had schatten gelds verslonden. De koninklijke regering in Madrid stond op de rand van het faillissement. Brussel moest maar eens naar middelen omzien om financieringstekorten in te lopen. Daartoe werden o.a. staatsdomeinen voor goed geld aan de man gebracht. In dit kader werd de Schulenborg met heel "sinen thobehoir" in 1576 voor 42.000 pond verpand aan de krijgsoverste Christoffel Schenck van Toutenburg. Hij was een neef van de bekende aartsbisschop van Utrecht Frederik Schenck van Toutenburg.

Tot 1628 zijn de Schencks pandheren gebleven. Christoffel legerde er in de oorlogsjaren van 1581 tot 1598 een krijgsbende in dienst van de Staten, die hem daarvoor ook betaalden. Het bevel liet hij over aan Arnt van der Heyden, zoon van Hans, afkomstig uit Wismar. Die was er tevens zijn rentmeester.

Was hij een rechtvaardige rentmeester? Wij weten het niet, maar als hij het wel was, dan was zijn meester niet de goede rechtvaardige heer, maar een onrechtvaardige. Want op 23 september 1600 richtten Arnold Bloeminck en zijn krijgsmakkers op de Schulenborg een request aan het Hof, waarin zij klagen dat Van der Heyden hun nog altijd achterstallige soldij schuldig is. Er kwam een accoord tot stand (Hofman 1895 blz. 405). De conclusie is, dat Schenck of de rentmeester met de betaling van de soldij gefraudeerd hebben. De meeste verdenking valt op de Schencks, want een ongedateerd request van Gerarda van der Heyden weduwe van Jordaen Canis aan graaf Albert van den Bergh vertelt dat de gebroeders Johan en Peter Christoffel Schenck haar in rechte vervolgden om betaling te krijgen van een som geld.

Zij beweerden, dat haar overleden man die som als rentmeester van de Schulenborg schuldig was gebleven. Die zaak was reeds lang afgewikkeld; het Hof van Gelderland had de administratie volkomen in orde bevonden. Niettemin bleven de Schencks haar vervolgen voor Kleefse gerichten. Gerarda riep de hulp in van de graaf: zij vroeg hem zijn invloed aan te wenden om haar te vrijwaren tegen aantasting van haar bezit in Kleefsland (AHB inv.nr 812). De bijlagen, waarover de schrijfster spreekt, ontbreken; wij worden dus niet nader over de kwestie geïnformeerd. Maar wel blijkt, dat de gebroeders Schenck, zoons van de pandnemer van 1576, beslist geen fair spel speelden.

Toen dit request werd ingediend - in elk geval na 1638 toen graaf Albert meerderjarig werd - was de Schulenborg niet meer in handen van de Schencks: de pandschap was overgenomen door Floris van Pallandt graaf van Culemborg.

De Schulenborg bleef tot 1667 in Culemborgse handen."
Echtgen. Engelberta Meyerinck, V
Death 1582/1597
Vader Evert Meyerinck, M
Moeder Maria ten Kolcke, V
Marr 1575
Kinderen Gerarda, V (-< 1625)
Everardus, M (-< 1652)

Andere echtgenoten: Wendelina Canis

1.1.2a.1a Gerarda van der Heyden* , V

Death voor 29 jan 1625 Occ Vrouwe van het Zelle, Hengelo (1598, 1617).
Zij werd 10 augustus 1598 als erfgename van haar moeder met "die gerechte helft van dat goed tot Zelle" in de graafschap Zutphen in het kerspel van Hengelo, in de buurtschap van Versel gelegen beleend, waarvan zij als weduwe 6 mei 1617 door opdracht van Johan Meierinx en diens vrouw Susanna Volters de andere helft verkreeg. Haar oom Daniel van der Heyden was haar hulder. Haar tweede echtgenoot, Henrick Everwijn, tochtte zij 9 october 1618 aan bovengenoemd goed dat hun dochter Mechtelt Everwijn 6 october 1625, na de dood van haar moeder, aan haar oom Everhard van der Heyden beërfde.
Echtgen. Jorden Canis, M
Death voor 1616
Occ Rentmeester van de Schuylenburg in 1600.
Vader Gijsbert Canis, M
Moeder Lutgardis Jordensdochter van Melen, V
Marr 1596
 

Andere echtgenoten: Henrick Everwijn

1.1.2a.1b Gerarda van der Heyden* (Zie boven)

Echtgen. Henrick Everwijn, M
Marr 1618
Kinderen Mechtelt, V

Andere echtgenoten: Jorden Canis

1.1.2a.1b.1 Mechtelt Everwijn , V

 

1.1.2a.2 Everardus van der Heyden , M

Death voor 13 jan 1652 Occ Ontvanger Generaal van Gelre voor de Koning van Spanje.
Everhard, Everard ofwel Evert heeft zich geplaatst in Oostenrijks Gelderland en werd op 30 october 1610 beleend met het goed "Holthuysen" onder Gendringen en vernieuwde de eed op 18 juni 1629. Bezat ook het goed of de hofstede "Liefferinck" onder Hengelo en kreeg ook van zijn nicht Mechtelt Everwijn haar aandeel in het goed "to Zelle" aldaar op 6 october 1625. Hij was rentmeester der Domeinen van de Koning van Spanje in de landen van Kessel en Krieckenbeek en ontvanger-generaal in Gelderland, eveneens koninklijk rentmeester van Middelaar in 1626.

Op 20 januari 1642 droegen Everard van der Heyden, Koninklijk Majesteitelijk Rentmeester der landen van Kessel en Krieckenbeeck, en Catharina Crebbers, echtelieden, over aan Johan Crebbers, richterbode te Venray, en Thonisken Wilbers, echtelieden, hun erfgronden en weilanden tegenover en omtrent de Stooter onder de gemeente Venray gelegen.
Op 23 februari 1643 ontvingen de echtelieden Everardus van der Heyden en Catharina Crebbers van Hendrik Adams en diens vrouw Grietgen ter Horst, een erfrente van 15 gulden, jaarlijks vervallende op 15 september, ten laste van de stad Venlo; welke rente Grietgen ter Horst van haar zuster Neesken had geërfd.
Echtgen. Catharina Crebbers Claesdr., V
Death 2 sep 1679, Montfort, Limburg
Vader Gerard Crebbers, M
Moeder Hanrijske Nieuhof, V
Marr voor 13 jan 1652
Kinderen Johannes, M
Maria Clara, V (-1705)
Arnoldus, M (-< 1656)
Nicolaas, M
Gijsbertus, M (-1701)
Hendrik, M
Gerardus, M
Lutgardis, V (-> 1695)
Cornelia, V
Jacobus, M (-1678)
Jacobus, M (-ca 1716)

1.1.2a.2.1 Johannes van der Heijden , M

Occ Drost van Montfort in 1669
Echtgen. Maria Clara Cocx, V
Kinderen Catharina Agnes, V

1.1.2a.2.1.1 Catharina Agnes van der Heijden , V

Echtgen. Petrus van Wevelinchoven, M
 

1.1.2a.2.2a Maria Clara van der Heijden* , V

Birth Cuyck Death 19 sep 1705, Gorinchem
Zij werd als weduwe 4 februari 1681, na de dood van haar moeder, met het leen Holthuysen of de Poll onder Gendringen beleend.
Echtgen. Godfried Graus, M
Occ Licentiaat in de Rechten.
Vader Jacobus Graus, M (-1705)
Moeder Catharina Cox, V
 

Andere echtgenoten: Petrus von Wevelinchoven

1.1.2a.2.2b Maria Clara van der Heijden* (Zie boven)

Echtgen. Petrus von Wevelinchoven, M
Death 1681, Roermond
Occ Licentiaat in de Beide Rechten.
Vader Jan van Wevelinchoven, M
Moeder Joanna van Nuys, V
Marr 20 maa 1666, Cuyck
Kinderen Antonia (Gerharda), V (-1750)

Andere echtgenoten: Godfried Graus

1.1.2a.2.2b.1 Antonia (Gerharda) von Wevelinchoven , V

Chr 28 feb 1671, Cuyck Death 15 jul 1750, 's-Heerenberg
Echtgen. Otto Hendrick Hoevel, M
Death 13 okt 1707, 's-Heerenberg
Occ Advocaat-fiscaal van het graafschap Berg
Kinderen Petrus, M (ca 1700-1769)

1.1.2a.2.2b.1.1 Petrus Hoevel Dr , M

Birth ca 1700 Death 21 apr 1769, 's-Heerenberg, leeftijd: 69
J.u.d. Jurist. Studeerde te Duisburg 1717, ord.-raad, advocaat en admin. Huis Bergh, wordt door het Hof van Gelderland - op verzoek van de gravin van den Bergh - benoemd tot gen.-admin. en dir. van het huis Bergh, erft van zijn vader Boetselersburgh te 's-Heerenberg.
Echtgen. Maria Gertrudis Bueckevoort, V
Birth ca 1698, Doetinchem
Death 26 aug 1738, 's-Heerenberg, leeftijd: 40
Marr okt 1725, 's-Heerenberg
Kinderen Johannes Nepocumus Oswald, M (1735-1810)



Volgende



Inhoud * Index * Familienamen * Neem contact op met