TELEFAX Bestemd voor: Redactie De Telegraaf. T.a.v.: De heer J. Udo. Afzender: J.L. van der Heijden. Datum: 10 april 1996. Aantal pagina's : 3. Geachte Heer Udo, Op mijn antwoordapparaat ontving ik de mededeling dat u mij geen persoonlijke gegevens van de heer Kray kunt doen toekomen. Ik heb er derhalve vertrouwen in dat u op zorgvuldige wijze met vertrouwelijke gegevens omgaat. Derhalve ontvangt u hiermede de tekst van een brief die ik graag aan de heer Kray zou willen doen toekomen. U doet mij een genoegen dit aan hem door te faxen. Gezien de ernstige aard van de problematiek ga ik ervan uit dat u de informatie met alle zorg zult omgeven en deze niet zonder overleg voor publikatie zult aanwenden. Bij voorbaat wederom hartelijk dank voor uw medewerking. Hoogachtend, J.L. van der Heijden. Nijmegen, 10 april 1996. Geachte heer Kray, En un lugar de la Mancha, de cuyo nombre no quiero acordarme, no ha mucho tiempo que vivía un hidalgo de los de lanza en astillero, adarga antigua, rocín flaco y galgo corredor.....' Met deze woorden begint het wereldberoemde werk 'Don Quijote de la Mancha' van de Spaanse schrijver Don Miguel de Cervantes y Saavedra. In het Nederlands luidt de tekst: In een dorp van La Mancha, waarvan ik mij de naam niet wens te herinneren, leefde niet lang geleden een edelman die een lans in het wapenrek, een oud schild, een magere knol en een hazewind bezat......... Zo heb ik ook ooit vele jaren een directiefunctie vervuld van een werkmaatschappij van een instituut waarvan ik mij de naam niet meer wens te herinneren. Het ligt niet in mijn aard om terug te zien in wrok, maar het probleem dat u heeft gesignaleerd in het Telegraafartikel van eind april 1993 is mij wel zeer aan het hart gegaan. Gisteren ontving ik van de heer Udo van de Telegraaf het bericht dat hij mijn fax van 5 april jl. aangaande deze problematiek aan u had doorgefaxt en gisteravond vernam ik uw stem op mijn antwoordapparaat. Ik wil u er hiermee deelgenoot van maken dat ik hiermee zeer gelukkig ben. De door u gesignaleerde problematiek is mij namelijk zeer ter harte gegaan. U heeft vanaf begin tachtiger jaren blijkbaar een zeer moelijke tijd achter de rug. Van de heer Udo vernam ik dat u onlangs uw echtgenote heeft verloren. Hiervoor mijn oprechte deelneming. Ik weet niet meer of het 1983 of 1984 was, maar ik kan mij de in het artikel "Gewonnen maar toch zwaar verloren" beschreven situatie nog goed herinneren. Als directielid van het instituut waarvan ik mij de naam niet meer wens te herinneren voerde ik toendertijd besprekingen op het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen teneinde tot een wettelijk kader te geraken voor het in mijn beleving bonafide particuliere mondeling onderwijs. Hoewel ik mij kan voorstellen dat het voor u bijzonder pijnlijk moet zijn wederom met dat stukje verleden te worden geconfronteerd, hoop ik dat u bereid bent kennis te nemen van mijn persoonlijke positie binnen deze aangelegenheid, gekoppeld aan mijn persoonlijke levensverhaal tot op heden. Ik wil u hiermee vooraf stellen dat ik op geen enkele wijze ook maar enigszins met criminaliteit van doen heb. Integendeel. Vanaf april 1993 tot op heden sta ik op medisch advies op non actief. Ik leef van een bescheiden WAO-uitkering en heb geen pensioenvoorziening, hoewel ik een zeer zwaar arbeidszaam leven achter de rug heb tot op heden. Hier volgt mijn levensverhaal. Laat ik mijn verhaal beginnen in 1977. Ik behaalde toen mijn eerstegraads lesbevoegdheid Spaans en studeerde af op de schrijver Cervantes. Zeven jaar heb ik, naast mijn werk als onderwijzer, aan deze MO-opleiding gewerkt. Er was in die tijd echter geen werk voor een afgestudeerde hispanist. Ik was derhalve genoodzaakt op eigen initiatief een activiteit te starten om mijn boterham te kunnen verdienen. In 1979 werd mij de mogelijkheid geboden om een gespecialiseerd taleninstituut op te zetten. Het werd een besloten vennootschap die aan een stichting werd gekoppeld. Ik had liever een volledige stichtingsvorm gehad, maar daarvoor kreeg ik geen medewerking. Ik begon - vanuit mijn toenmalige woonplaats Wijchen - met 24 cursusplaatsen, met uitlopers tot Roosendaal, Bussum en Emmeloord. Goed gekwalificeerde docenten Spaans en Frans werden uitgeselecteerd en ingezet op de lokaties waar wekelijks een voor die tijd goed onderwijsprodukt werd neergezet. Op zaterdagen vonden de studiedagen met de docenten plaats, 's avonds was ik in de cursussen en sprak met cursisten en docenten. Hoewel ik geheel door mijn werk was bezet - een tachtig- à honderdurige werkweek was niet abnormaal - kon ik mijn expertise op het gebied van onderwijs en Spaans, gecombineerd met mijn liefde voor organiseren en ondernemen voluit uitleven. In 1979 had ik 750 cursisten, in 1980 1450. Mede ten gevolge van de opkomst van het dag/avondonderwijs hadden twee zusterinstituten in datzelfde jaar 1980 geleden onder een dramatische terugval in cursistenaantallen. Dit leidde in 1981 tot een fusiebesluit met twee zusterorganisaties. Er moest wat gebeuren en in 1980 kreeg ik de verantwoordelijkheid over een organisatie van 6000 - over het gehele land verspreide - cursisten en 400 free lance-docenten. Hierdoor moest een groot financieel verlies worden weggewerkt. Dat is mij toen in twee jaar gelukt. In 1983 had ik grote verwachtingen dat we de organisatie toen konden uitbouwen. Er werd geïnvesteerd in automatisering van het boekhoudkundige en organisatorische systeem, produktontwikkeling en promotie. De begroting van dat nieuwe cursusjaar was gebaseerd op een verwacht cursistenaantal van 7000. Er werd een landelijke campagne opgezet d.m.v. een eigen huis-aan-huiskrant waarin ik - op advies van mijn toenmalige directe collega en meerderheidsaandeelhouder - een tekst had opgenomen die tot een stevig conflict met de VAN heeft geleid. De gevolgen waren desastreus. In plaats van de verwachte 7000 cursisten schreven zich slechts 3600 cursisten in. U kunt zich wel voorstellen wat dat voor de exploitatierekening heeft betekend. Ik werd genoodzaakt drastische maatregelen te nemen: ontslag van het grootste deel van het personeel, maar het werk moest toch doorgaan. De volledige workload kwam uiteindelijk terecht op mij en mijn toenmalige echtgenote en een studiecoördinator. Nadat ik in 1985 een intern conflict had gehad over de juridische constructie van het instituut - een sterfhuisconstructie waarvan ik de twijfelachtige eer mocht hebben directeur van het afstervende deel te zijn - had ik besloten mij uit die constructie terug te trekken. In 1986 bediende ik met mijn toenmalige echtgenote en genoemde studiecoördinator nog 2400 cursisten. Aan de bovenmenselijke eisen die aan mij en mijn gezin werden gesteld kon ik niet meer voldoen. Begin 1987 was ik volledig opgebrand. Mijn 'partners' hadden nog een organisatie-adviesbureau in de arm genomen. Mijn toenmalige studiecoördinator heeft mij in die tijd nog eens opgehaald en als een soort zombie ben ik met hem meegereden naar die organisatie-adviseur, die inmiddels is overleden. Ondertussen had ik met diezelfde studiecoördinator wel een stichting opgericht om nieuwe activiteiten te beginnen, met name om hiermee een bijdrage te leveren aan de aansluitingsproblematiek tussen onderwijs en bedrijfsleven. Ik zou immers na mijn herstel toch ook weer in mijn levensonderhoud moeten kunnen voorzien. In juli 1987 kreeg ik op verzoek van mijn vakbond ontslag van dat instituut waarvan ik mij de naam niet meer wens te herinneren. Waarom wens ik dat niet? Toen ik begin 1988 enigszins was hersteld stond er op de verjaardag van mijn echtgenote een deurwaarder voor mijn deur om beslag te leggen op al mijn bezittingen. Mijn voormalige 'partners' hadden mij tijdens mijn ziekte al gedreigd met een advocaat. Dit heeft op mij toen geen sterk motiverende uitwerking gehad. De hele zaak heeft geleid tot een bodemprocedure van bijna twee jaar. Ik ben beschuldigd van zaken waarvan ik absoluut geen enige notie had. Ik heb ook geen zin meer om daar nog op terug te komen. Mijn gezin - dat ik inmiddels heb moeten ontbinden - heeft daar zeer onder geleden. Eind 1989 heeft de rechter mij op alle punten in het gelijk gesteld. Er restte nog een klein stukje dat betrekking had op de in 1986 opgerichte stichting. Ik heb dat maar met een schikking afgedaan om van de zaak af te zijn. Wat de 'heren' met het zorgvuldig opgebouwde relatienetwerk hebben gedaan is voor mij tot op heden nog een duistere zaak. In 1988 werd ik toegelaten tot een door het arbeidsbureau bekostigde managementopleiding voor werkzoekende academici. Hieraan gekoppeld heb ik in de vorm van een soort leercontract mijn medewerking verleend aan een samenwerkingsproject tussen de Nederlandse en Spaanse werkgeversorganisaties, in samenwerking met het Nederlandse en Spaanse Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit duurde tot eind oktober 1989, d.w.z. tot na de verlossende uitspraak van de Utrechtse arrondissementsrechtbank. De desbetreffende organisatie, het Management Opleidings Centrum van het VNO, de Baak te NOORDWIJK, werd in die tijd echter met een soortgelijke problematiek geconfronteerd als ik bij mijn voormalige werkgever had meegemaakt. Er was daar een grondige reorganisatie noodzakelijk. In de periode eind oktober 1989 tot half juli 1991 heb ik daar mijn medewerking aan verleend. Op 15 juli 1991 kwam aan de prettige werkkring bij de Baak een einde. Van een directeur belastingzaken van het Ministerie van WVC kreeg ik een loopbaanadvies waarmee ik aan het werk ben gegaan. Gezien mijn eerdere ervaringen, waarbij ik steeds al mijn ideeën in de andere B.V. zag opduiken, heb ik toen besloten mijn toekomstige geestelijke eigendommen juridisch te gaan beschermen. Ik heb daartoe in maart 1992 de naam 'Instituto Cervantes' bij het Benelux-merkenbureau als handelsmerk laten deponeren. Achteraf is mij gebleken dat ik hiermee in directe 'concurrentie' zou treden met het Koninkrijk Spanje, hoewel ik een samenwerking nastreef. In diezelfde tijd heb ik - na een lange relatietherapie - mijn huwelijk ontbonden, mijn huis verkocht, uitgangspunten voor een beleidsplan opgesteld en in oktober de Stichting Cervantes Benelux opgericht. Vanaf december 1992 tot april 1993 ben ik op zoek gegaan naar geschikte samenwerkingspartners. Op grond van mijn initiatieven om tot een wettelijke erkenningsregeling voor particulier mondeling onderwijs te komen mocht ik immers wel verwachten dat er onder de 272 inmiddels erkende instituten wel enkele potentiële samenwerkingspartners te vinden zouden zijn. Eind april 1993 las ik uw artikel. Ik was verbijsterd over wat ik daarin heb gelezen. Ik heb op dat moment ogenblikkelijk de activiteiten van de Stichting Cervantes Benelux stopgezet en de door u gesignaleerde problematiek laten onderzoeken. Wat nadien is gebeurd is in feite met geen pen te beschrijven. Ik ben gedurende lange tijd door tal van ongure types omgeven geweest. Ik neem aan dat politie en justitie daar thans een veilig onderkomen voor heeft gevonden. Ik heb vanaf die tijd ook weer een veilig onderkomen gezocht, nadat ik ten gevolge van volledige uitputting enkele maanden in het ziekenhuis opgenomen ben geweest. Sinds kort heb ik de activiteiten van de Stichting Cervantes Benelux weer ter hand genomen. Mijn beleidsplan heb ik aangepast aan de uitgangspunten van het Nederlandse Regeringsbeleid en tracht middels deze stichting de belangen van alle Nederlandstalige hispanisten in de Benelux te behartigen. Ik ondervind nochtans grote weerstand uit het veld en ontkom niet aan de gedachte dat er vooroordelen bestaan. Ik heb ooit eens horen zeggen dat ik een besmet verleden zou hebben. Ik heb daarvoor slechts één verklaring: mijn voormalige verantwoordelijkheden voor het instituut waarvan ik mij de naam niet meer wens te herinneren....... Ik nodig u graag uit om een keer bij mij thuis van gedachten te wisselen. Met vriendelijke groet, J.L. van der Heyden.

20 SEPTEMBER 1996 GEUR