FOTO BOVEN: 2005 LA PAZ DE VALLADOLID

Embajada Real de los Paises Bajos. Paseo de la Castellana, 178. E 28046 MADRID. Frans L.E. Hulsman. Consejero para asuntos económicos. Doelstellingen * Participatie in College van Advies * Subsidiëring * Financieringsmogelijkheden * Aanbevelingen aan bedrijven * Invulling College van Advies * Overige samenwerkingsvormen. Inleiding: start met raakvlak, de heer Minderhout, en het verloop van het Spanjeproject van Nieuw Elan en CERYSE. Geïnformeerd naar het aantal in Spanje terechtgekomen cursisten. Gemeld niet bij de uitvoering van het project betrokken te zijn geweest, hetgeen ik jammer vond i.v.m. mijn kennis en invoelingsvermogen van de Spaanse taal en cultuur. Daarna Cervantes-beleidsplan laten zien. Hij begreep het niet goed, dacht dat ik stageplaatsen kwam werven. Daarna verteld dat tijdens NCH-seminar over Spanje het duideiijk was geworden dat Nederlandse bedrijven gemiddeld vier keer onderuit gaan voordat ze succes hebben in Spanje. Cervantes stelt zich ten doel bedrijven die zich in Spanje willen vestigen bij dit proces te helpen d.m.v. een gericht dienstenpakket. Participatie in College van Advies. Niet ter sprake gekomen. De heer Hulsman heeft nog te weinig beeldvorming. Hij is bekend met instellingen als Elseviers Talen, NIOW, Linguarama, Van Dale Talen. Het is duidelijk dat ik eerst de toegevoegde waarde moet aangeven. Hulsman speelt vervolgens graag de advocaat van de duivel en vraagt zich af of Nederlandse bedrijven met een Spaanse dochteronderneming hun medewerkers niet het beste naar de dochteronderneming kunnen sturen om Spaans te leren. Subsidiëring: Geen mogelijkheid. Financieringsmogelijkheden: Niet ter sprake gekomen. Aanbevelingen aan bedrijven: Niet in deze fase. Overigens kan de Nederlandse overheid zich volgens Hulsman niet met het bedrijfsleven committeren (?). Invulling College van Advies. Niet besproken. Taak van de afdeling economische zaken van de ambassade is slechts gegevens verstrekken over economische ontwikkelingen. Overige samenwerkingsvormen. Aanbevolen werd contact op te nemen met een advocatenkantoor waarvan hij zich de naam niet wist te herinneren alsmede de Dutch desk van de ABN, Serrano 55 - Paul Jansen. Losse opmerkingen: Nederland grootste investeerder. '89: 18%, 90 gestegen tot 64% -> 22%, 31% van alle EG-investeringen. 91 afgenomen met 4,5%. Is toch op 22% van buitenlandse investeringen blijven zitten. DHV: Coen Jager: tecnoma, Avenida de Carondelet 9.

Economische informatie. Verstrekt door de heer Hulsman t.b.v. publiciteitsdoeleinden. Eis: bronvermelding. Afkomstig van: F.L.E. Hulsman, Amb. Madrid. Bestemd voor: EVD, t.a.v. Mevrouw Th. Linck. Datum: 19 februari 1992. Ontwerptekst voor Spanje nummer van Expo Magazine. Inleiding Elk jaar reizen 2 miljoen Nederlanders naar Spanje. De meesten van hen genieten voornamelijk van het strand, de zee en de zon. Spanje heeft echter zoveel meer te bieden, het is een land met een rijke eeuwenoude cultuur die 800 jaar Arabische invloed heeft ondergaan. Dit is niet alleen te merken aan de gevarieerde bouwstijl, maar ook aan het karakter van de Spanjaard. Naast de vele Nederlandse zon- en cultuuraanbidders is er ook een grote groep Nederlanders die intensieve zakelijke contacten met Spanje onderhoudt. Bijna alle grote Nederlandse ondernemingen zijn in Spanje vertegenwoordigd en al 3 jaar lang is ons land de grootste buitenlandse directe investeerder. De omvang van de handel tussen de beide landen is te vergelijken met de totale handel tussen Spanje en Zuid-Amerika. Alle ogen zijn dit jaar op Spanje gericht i.v.m. de Olympische Spelen in Barcelona en de Wereldtentoonstelling in Sevilla, waar Nederland met een opmerkelijk paviljoen is vertegenwoordigd. Spanje gaat een steeds belangrijker rol in de EG spelen mede door de snelle ontwikkeling van zijn economie. Hieronder worden de belangrijkste aspecten van die economie belicht. De toetreding van Spanje tot de EG op 1 januari 1986 is de grote drijfveer geweest van de modernisering van de Spaanse Economie. Omdat Spanje tot aan het eind van de jaren 60 een sterk autarkisch karakter had, waren de handelscontacten met het buitenland gering en was de Spaanse industrie zeer binnenlands gericht, hetgeen de kwaliteit van het afgeleverde produkt niet ten goede kwam wegens het ontbreken van voldoende concurrentie. De binnenlandse markt werd nl. afgeschermd door hoge tolmuren met importquota op ongeveer een kwart van de in te voeren produkten. Tot aan de toetreding richtte de Spaanse in- en uitvoer zich wel reeds fors op de EG-landen, maar de aandacht was ook voor een niet onbelangrijk deel gericht op de landen in Latijns Amerika en de V.S. In 1985 ging nog 52% van de Spaanse uitvoer naar de EG terwijl die in 1991 al 72% bedroeg. De invoer vanuit de EG steeg van 37% in 1985 tot 60% in 1991. De invoer uit de VS daalde van een aandeel van bijna 11% in 1985 tot 8,3% in 1990 en 8% in 1991, terwijl de invoer vanuit Latijns Amerika zakte van 10,25% in 1985 naar 4,3% in 1990 en 1991. Na een aanvankelijk wat stroeve start waarbij het nog al eens voorkwam dat goederen aan de grens werden opgehouden omdat of douaneambtenaren nog niet volledig waren geïnformeerd over de nieuwe invoerbepalingen of de produkten niet vergezeld waren van de juiste homologatiepapieren, werden de geldende invoerrechten met een gemiddeld percentage van 12,5% per jaar afgebroken, hetgeen bevorderde dat een grote stroom van met name kapitaalgoederen Spanje binnenkwam. Met de invoer van moderne machinerieën kwam ook een belangrijke bron van kennisoverdracht Spanje binnen. Deze nieuwe impulsen hebben ervoor gezorgd dat de Spaanse economie na 1986 gedurende enkele jaren een spectaculaire groei doormaakte. Zo bedroeg de groei van het BNP in 1986 nog 3,3%, maar sprong in het jaar daarop naar 5,5 % terwijl 1988 en 1989 een toename van 5,2% lieten zien. Deze cijfers lagen zo'n 1,5% boven de gemiddelde groei van de EG-partners. De genoemde hoge groei was voornamelijk te danken aan een sterke binnenlandse vraag. Het was de nieuwe middenklasse, die vaak op basis van persoonlijke kredieten in staat werd gesteld om produkten aan te schaffen die voorheen voor deze bevolkingsgroep niet bereikbaar waren. Het gevolg hiervan was wel dat de economie in de loop van 1989 tekenen van oververhitting begon te vertonen waardoor bij gebrek aan voldoende toevoer van gevraagde produkten, de prijzen begonnen te stijgen die de inflatie deed aanwakkeren. De speculatie op de onroerend goed-markt speelde daarbij ook een weinig verheffende rol, hetgeen tot resultaat had dat de prijzen van de huizen waarvoor de Spanjaard hoge hypotheekrente moet betalen in ongeveer 6 jaar vertienvoudigden!. Om de verhitte economie wat te laten afkoelen besloot de regering midden 1989 een aantal monetaire en fiscale maatregelen in te voeren. Zo werd de verplichte kasreserve bij de Centrale Bank verhoogd van 18 naar 19% (7,5% daarvan bracht echter geen rente op hetgeen de door de bank aan de cliënt berekende rente uiteraard deed stijgen), de bronbelasting werd verhoogd van 20 naar 25% en de Centrale Bank bepaalde dat de kredietverlening niet meer dan 17% mocht stijgen boven de kredietverlening in 1988. (in 1990 werd er zelfs een limiet van 10% gesteld aan die stijging). Om te verhinderen dat de kredieten uit het buitenland werden betrokken werd bepaald dat een derde deel van zo'n lening zonder renteopbrengst bij de Centrale Bank moest worden gestort. Hoewel de restrictieve kredietpolitiek in de eerste helft van 1990 nog weinig resultaat vertoonde (er werden op ruime schaal bedrijfskredieten verstrekt en de grote hoeveelheid zwart geld in Spanje gaf de consument vooralsnog een koopkrachtmarge), trad er een ommekeer op na het begin van de Golfcrisis. De gevolgen van de Golfoorlog en de algemene economische teruggang versterkten het effect van het economisch afkoelingsbeleid van de regering. Omdat Spanje voor 85% afhankelijk is van ingevoerde energie werd aanvankelijk gevreesd dat hoge olieprijzen de economische groei zeer nadelig zouden beïnvloeden. Deze vrees werd echter niet bewaarheid. De hoge groei van het BNP nam in de jaren 1989 geleidelijk aan af, van 3,7% in 1990 tot 2,6% in het afgelopen jaar. Deze groei was voornamelijk te danken aan de diensten- en landbouwsector omdat de industriële produktie stagneerde. De binnenlandse vraag, die door de regering d.m.v. de genoemde restrictieve economische politiek bewust werd afgeremd, verminderde van een toename van 7,9% in 1989 tot 3,2% in l991, hetgeen natuurlijk zijn weerslag had in de productie. Deze teruggang was bijvoorbeeld duidelijk te merken aan de autoverkopen die gedurende 1991 met bijna 10% afnamen, waardoor de producenten gedwongen werden hun afzet dit maal naar het buitenland te verleggen. Ook de kredietverlening verminderde; door de hoge rente konden de Spanjaarden, die gewend zijn om veel d.m.v. termijnbetaling te kopen eenvoudigweg niet al hun afbetalingen meer aan. Voor een persoonlijk krediet moet de Spanjaard nl. ongeveer 18% rente betalen. De groei van kredietverlening aan de particuliere sector is verminderd van een stijging van bijna 19% in het eerste tremester naar 15,4% over de eerste 9 maanden van 1991. (In 1990 werd er door de Banco de España nog een limiet van 10% gesteld aan de kredietgroei, welke limiet in 1991 slechts als aanbeveling gold). Opvallend was ook dat de banken geconfronteerd werden met een toename van het aantal achterstallige afbetalingen van bedrijfskredieten, dat vorig jaar met 44% is toegenomen. De economische teruggang vertaalde zich ook in een vermindering van de groei van de binnenlandse investeringen met name in kapitaalgoederen, in de sector Midden- en Kleinbedrijf, dat niet zoals buitenlandse multinationals toegang had tot de goedkopere fondsen uit het eigen land. Uiteraard had de verminderde investeringstoename ook zijn weerslag op de groei van de werkgelegenheid. Merkwaardig genoeg echter bleven de buitenlandse investeringen in Spanje groeien. Dit was voornamelijk te danken aan de hoge rente, die minister Solchaga van Economie en Financiën voorlopig handhaaft omdat het veel buitenlands kapitaal aantrekt en de positie van de peseta zeer versterkt, waarmee het vertrouwen in de Spaanse economie blijft gehandhaafd. De investeringen vanuit het buitenland die op de beurs in staatsleningen worden belegd vormen een welkome bron van financiering van het overheidstekort terwijl daarnaast de buitenlandse deviezenvoorraad een uitstekend tegenwicht betekent voor het tekort op de Lopende Rekening. Hoewel de te sterke peseta de Spaanse export nadelig zou moeten beïnvloeden is die export het afgelopen jaar opvallend toegenomen. Dit is echter eerder het gevolg van de vermindering van de binnenlandse vraag waardoor de producent zijn heil ging zoeken op buitenlandse markten, dan tengevolge van een verbeterde exportpositie van het Spaanse produkt. Wel heeft de vereniging van Duitsland tijdelijk gezorgd voor een verhoogde belangstelling voor Spaanse produkten in voormalig Oost-Duitsland. De groei van de invoer nam in de tweede helft van 1991 weer wat af waardoor in combinatie met de toegenomen uitvoer, het steeds groter wordend tekort op de handelsbalans enigszins werd omgebogen.

Invoer-Uitvoer. In 1989 vertoonden de invoercijfers nog een stijging van 21%. In 1990 daalde de toename mede ten gevolge van de restrictieve economische politiek sterk waardoor de groei zakte tot 5,4% (Voor Nederland waren die cijfers veel gunstiger, want onze export naar Spanje steeg nog met 19%). In 1991 herstelde de invoer zich enigszins en kwam uit op een groeicijfer van 8,5%. Dit maal bleef de exporttoename vanuit Nederland echter sterk achter met een groeicijfer van slechts 2,5%! Dit is een opmerkelijk verschijnsel daar de gemiddelde exporttoename vanuit de EG gedurende de eerste 11 maanden 9% bedroeg. De Spaanse uitvoer nam in 1989 toe met 13%. In 1990 verminderde de groei tot 7,3% om in 1991 weer toe te nemen tot een groei van 10,3%. Op zich is dit een gunstige ontwikkeling, maar kan bij lange na niet de negatieve resultaten van de handelsbalans goedmaken. Zoals gezegd is de toename van de export vorig jaar voornamelijk te danken geweest aan de verminderde belangstelling op de binnenlandse markt. De traditionele Spaanse ondernemer is niet zo geneigd zijn belangstelling op het buitenland te richten, zolang hij zijn produkten in het binnenland kwijt kan. Dit is nog een gevolg van jaren autarkie en veel red tape die de uitvoer bepaald niet vergemakkelijken. Daarbij komt dat de kennis van buitenlandse talen in het bedrijfsleven en met name van het Engels nog uiterst beperkt is. Het zijn voornamelijk de grote in Spanje met dochterondernemingen opererende multinationals die een belangrijk aandeel in de Spaanse export hebben. Zij nemen twee-vijfde gedeelte van de uitvoer van industrieprodukten voor hun rekening en nemen de eerste vier plaatsen in van de grootste Spaanse exporteurs. (Het feit dat zo weinig Spanjaarden een buitenlandse taal spreken is overigens ook de reden dat van ambassadezijde aan bezoekende Nederlandse zakenlieden wordt geadviseerd om te zorgen dat zij bij hun contacten in Spanje altijd gebuik maken van een tolk, dan wel een collega meenemen die Spaans spreekt als zij zelf de taal niet machtig zijn. Ook correspondentie dient practisch altijd in het Spaans te geschieden wil men effectief te werk gaan en ervan verzekerd zijn dat hij door de geadresseerde beantwoord wordt.) Het dekkingspercentage van de handelsbalans verbeterde door de exporttoename in 1991 iets (64%) in vergelijking met 1990 (63%) hoewel het grote tekort van 32 miljard dollar in 1990 toch is toegenomen tot 33,2 miljard dollar vorig, jaar. Dit grote deficiet beïnvloedt uiteraard de Balans op de Lopende Rekening zeer negatief.

Balans op de Lopende Rekening. Terwijl de lopende rekening in 1987 nog een overschot liet zien van 1,2 miljard dollar, verslechterde de situatie snel in de jaren daarna. Zo was het tekort in 1989 al opgelopen tot 12 miljard dollar. In 1990 steeg het tot 15,7 miljard, terwijl dat in l 991 met 5,8% nog verder steeg tot 16,6 miljard. (3,14% van het BNP). Uiteraard is dat voornamelijk te wijten aan het tekort van 31,3 miljard dollar op de handelsbalans. Het eindresultaat werd echter gunstig beïnvloed door de optelsom van de Overmakingen door de 1,6 miljoen Spaanse werknemers in het buitenland, (die van 1990 naar 1991 met 24% toenamen) en van de inkomsten van de Dienstenbalans. Samen brachten die 14,6 miljard dollar het land binnen. De Golfoorlog en de burgeroorlog in Joegoslavië hebben de Dienstenbalans gunstig beïnvloed. Terwijl de inkomsten uit het toerisme aan het teruglopen waren vanwege een te dure peseta, gebrek aan kwaliteit en een steeds duurder wordend Spanje, deden de oorlogshandelingen touroperators besluiten om Spanje toch weer in hun aanbiedingen op te nemen. Dit had tot gevolg dat de inkomsten in 1991 tegen de aanvankelijke verwachtingen in het voorjaar in, met 5% stegen. Het aantal grensoverschrijders bedroeg vorig jaar 53,5 miljoen - anderhalf miljoen meer dan in 1990. Men beseft evenwel dat de kwaliteit van het aanbod in de toeristensector verbeterd moet worden. Het secretariaat-generaal voor toerisme heeft inmiddels een Witboek klaarliggen waarin nieuwe normen en richtlijnen zijn uitgestippeld, die als leidraad moeten gelden voor de Autonome en Provinciale autoriteiten. Spanje wil af van het eenzijdige imago van zon en zee (met volgebouwde kusten) en wil meer kwaliteitstoerisme naar het binnenland trekken dat zo ontzettend veel oude cultuur te bieden heeft.

Buitenlandse Reserves. De hoge rente en de sterke peseta blijven grote aantrekkingskracht houden voor de buitenlandse beleggers. Terwijl de reserves in 1986 nog 16 miljard dollar bedroegen, sloot 1991 met een reservetotaal van ruim 66 miljard dollar af! In 1990 bedroegen die reserves nog 53 miljard. De grote buitenlandse reserve maakt dat Spanje zich in een tamelijk comfortabele positie bevindt ondanks het aanzienlijke tekort op de handelsbalans van ruim 31,3 miljard dollar. Opvallend was de sterke groei van buitenlandse beleggingen in schatkistpapier in de maanden april en mei vorig jaar. Dit was o.m. het gevolg van een discontoverlaging door de Centrale Bank met een procent, waardoor ook de rente op de termijnmarkt daalde. De buitenlandse beleggers kochten toen snel op grote schaal schatkistpapier uit vrees dat de rente verder zou dalen, hetgeen echter niet gebeurde. Een andere stimulans was dat de buitenlanders konden profiteren van een gunstigere fiscale regeling die inhield dat buitenlanders geen 25% bronbelasting meer hoefden te betalen over hun gemaakte winst op de aandelen- en obligatiemarkt. Een andere maatregel die buitenlands kapitaal aantrok was de afschaffing van de verplichte 30 procent kasreserve voor buitenlandse kredieten. Gedurende het afgelopen jaar zijn de beleggingen door buitenlanders in schatkistpapier verviervoudigd tot 38,7 miljard gulden. De belangstelling ging voornamelijk uit naar obligaties met een langere looptijd. De totale staatsschuld in Spanje bedraagt 46,2% van het BNP hetgeen relatief laag is in vergelijking met enkele andere Europese landen.

Investeringen. Tot 1990 vertoonden de Spaanse binnenlandse investeringen een gemiddelde groei van ongeveer 14%. Dit was het dubbele van de groei in de overige landen van de EG. Tengevolge van de teruglopende binnenlandse vraag en een verminderde industriële produktie van 3% gedurende het afgelopen jaar, daalde de groei van de investeringen tot ongeveer 4%. Terwijl de overheidsinvesteringen in het eerste half jaar van 1991 nog een sterk expansief karakter hadden met een groei van ongeveer 15%, deed de vrees voor een steeds groeiend overheidstekort de regering besluiten om de overheidsinvesteringen te beperken. In juli 1991 besloot de ministerraad om 2,5% op de begroting van dit jaar te bezuinigen. De overheidsuitgaven waren nl. tot in mei al met 23% gestegen, terwijl slechts een toename was gepland van 6,5%. De ministeries die het meest moesten inleveren waren defensie met 32% en Openbare Werken en Transport met 31%. Hierdoor werd een aantal geplande infrastructurele projecten opgeschort, maar werd er niet getornd aan de investeringen voor de Expo en de Olympische Spelen. De bedrijfsinvesteringen liepen in 1991 terug, niet alleen door een vermindering van de binnenlandse vraag, maar ook door de algemene economische recessie. Toch waren deze investeringen met een aandeel van 20% van het BNP relatief hoog in vergelijking met andere OESO-landen.

Buitenlandse directe investeringen. De eerste jaren na de Spaanse toetreding tot de EG deed de belangstelling voor investeringen door buitenlandse bedrijven in Spanje geweldig toenemen. Op grote schaal werden Spaanse bedrijven overgenomen of kwamen er fusies en participaties tot stand. In 1990 liepen de directe investeringen op tot 17,8 miljard dollar, in peseta's omgerekend 44% meer dan in 1989. In de eerste 10 maanden van vorig jaar bedroegen de investeringen 15,6 miljard dollar, slechts 3,5% meer dan in dezelfde periode in 1990. Het grootste gedeelte hiervan (65%) is afkomstig van de EG-partners. De Nederlandse investeringen hebben steeds een belangrijke rol gespeeld in Spanje. In 1989 nam ons land de eerste plaats in van de buitenlandse directe investeringen met een aandeel van 18%. Deze plaats heeft Nederland de laatste jaren kunnen handhaven, daarbij op de voet gevolgd door Frankrijk. In 1990 stegen onze investeringen met 64,3% tot een bedrag van 3,9 miljard dollar, waardoor ons land 22% van de totale buitenlandse- en 31% van alle EG-investeringen voor zich opeiste. Gedurende de eerste genoemde 10 maanden van 1991 namen de Nederlandse investeringen met 4,6% af, waarmee ons land echter toch nog 22% van de totale buitenlandse directe investeringen voor zijn rekening neemt en daarbij de grootste buitenlandse investeerder blijft. Het verdrag ter vermijding van dubbele belastingen tussen onze beide landen speelt een niet onbelangrijke rol in dit geheel, omdat een aantal investeringen vanwege (legale) fiscale voordelen via een in Nederland gevestigde holding worden gerealiseerd.

Inflatie De ongebreidelde groei van de binnenlandse vraag in de eerste jaren na de toetreding wakkerde de inflatie aan. De hoogte daarvan nam weliswaar niet zulke waarden aan als in de zeventiger jaren, toen hij opliep tot 27%, maar toch zodanig dat de onmacht om deze cijfers binnen aanvaardbare grenzen te houden de regering steeds meer zorgen baarde. De inflatiehoogte bedroeg in de jaren 1986 tot en met 1991 respectievelijk 8,3% 4,6% 5,8% 6,9% 6,5% en 5,5%. Het inflatiecijfer over het afgelopen jaar bleek voor de regering een meevaller te zijn, terwijl de vakbonden, die er hun looneisen op baseren, er vraagtekens bijzette. Inflatie maakt de Spaanse produkten dus duurder in vergelijking met het buitenland, waardoor de concurrentiepositie in gevaar komt en bovendien vormt het een bedreiging voor de toeristenindustrie, die een van de belangrijkste inkomstenbronnen van Spanje vormt. De strijd tegen de inflatie is mede in het licht van de voorbereiding van de EMU, waarbij de nationale geldontwaarding niet meer dan anderhalf punt mag afwijken van het gemiddelde van 3 EG-partners met de laagste inflatiecijfers, een van de hoofddoeleinden van de economische politiek van de regering. Het invoeren van de restrictieve monetaire politiek in 1989 was en is de basis van de genoemde doelstelling.

Werkgelegenheid. De actieve bevolking bestaat uit ruim 15 miljoen personen. De vermindering van de economische activiteit had begrijpelijkerwijs een direct gevolg op de werkgelegenheid. In de tweede helft van 1990 was dit al te merken aan een toename van het aantal ontslagenen en een verminderde vraag naar nieuwe werkkrachten. Met name was dit het geval in de industrie. Over 1990 is de werkgelegenheid met gemiddeld slechts een half procent gestegen, terwijl die stijging in 1989 nog 5,4% bedroeg. Vorig jaar nam de werkgelegenheid met 1,2% toe. In de overheidssector steeg hij nog met 2%. De arbeidsmogelijkheid nam het meest toe in de dienstensector (voornamelijk in de financiële en verzekeringssector, gevolgd door de bouw). Mede ten gevolge van de verminderde werkgelegenheid nam het aantal werkzoekenden af. Ook de afgenomen bevolkingsgroei was van invloed waardoor er zich minder jonge mensen aanboden in de leeftijdsgroep van 16 tot 19 jaar. Gedurende de eerste 9 maanden van vorig jaar is het aantal werklozen afgenomen met 98.400, terwijl dat aantal in dezelfde periode in 1990 gunstiger was met een vermindering van 126.000. Toch is in absolute termen het aantal werklozen afgenomen van een werkloosheidspercentage van 15,3% in september 1990 tot 14,9% in september vorig jaar. De meerderheid van de nieuw aangenomen werknemers werd op tijdelijk contract aangesteld. Als men een vast contract heeft en men wordt ontslagen, moet de werkgever per gewerkt jaar 45 dagen uitbetalen hetgeen voor veel kleinere bedrijven die werknemers met een groot aantal dienstjaren willen ontslaan een zeer zware financiële last betekent. Zelfs naar internationale standaarden is deze regeling nogal royaal, die dateert uit een tijd dat de werkeloosheidsuitkering zeer gering was. Er moet echter bij worden aangetekend dat de werkeloosheidsuitkering ook nu nog vaak niet goed is verzorgd. Gedurende anderhalf jaar ontvangt de werknemer 80% van zijn salaris en daarna niets meer. Van de 2,3 miljoen werklozen die Spanje op dit moment telt ontvangen 650.000 mensen helemaal niets omdat daarvoor niet voldoende fondsen zijn. De regering wil vooralsnog niet tornen aan de hoge ontslagregeling van de arbeiders omdat dit bij gebrek aan alternatieve voorzieningen grote sociale onrust zou veroorzaken. Sinds 1990 heeft de regering gepoogd om met de bonden een algemeen loonakkoord te sluiten om de Spaanse concurrentiepositie te kunnen verbeteren. Telkens zijn deze pogingen echter mislukt. Het gevolg is dat steeds per sector loonakkoorden worden gesloten waarbij de percentages nogal eens van elkaar verschillen. In de particuliere sector zijn de lonen vorig jaar met gemiddeld 8 procent gestegen. Bij de overheid werd een loonstijging van 5,6% overeengekomen. Ambtenaren hebben nogal wat "fringe benefits" waardoor de salarisstijging over het algemeen lager ligt dan in de industrie. De belangrijkste overkoepelende vakbonden in Spanje zijn de voorheen met de PSOE verbonden Unión General de Trabajadores (U.G.T.) en de communistische vakbond CCOO. Slechts 16% van de Spaanse werknemers is bij een bond aangesloten. Dit neemt niet weg dat de UGT en de CCOO wel de belangrijkste sociale gesprekspartners voor de regering zijn.

Handelsrelatie met Nederland. In 1988 vertoonden de bilaterale handelscijfers voor het eerst voor Nederland een handelsoverschot. In 1989 exporteerde ons land voor 5,3 miljard gulden naar Spanje terwijl er voor 2,7 miljard werd ingevoerd (een exportstijging ten opzichte van 1988 van 43% en een invoertoename vanuit Spanje van 9%). Het dekkingspercentage kwam daarmee op 191%. Ten gevolge van de restrictieve monetaire politiek namen die cijfers in de jaren daarna voor ons land minder spectaculair toe. Zo voerde Nederland in 1990 voor 5,8 miljard gulden uit (een toename van 19%) waardoor ons dekkingspercentage zakte tot 177%. De cijfers over de eerste 8 maanden van vorig jaar vertonen met een exportgroei naar Spanje van slechts 1,4% een behoorlijke terugval in de positie van ons land. Daartegenover staat echter dat de Spaanse uitvoer het nog minder gunstig deed met een negatieve groei van 1,5%, waardoor het dekkingscijfer voor Nederland vooralsnog op 180% uitkomt. De Nederlandse invoer in Spanje vertegenwoordigt 3,5% van de totale Spaanse invoer, terwijl de Spaanse export naar ons land 4,2% van de totale Spaanse export vertegenwoordigt. Deze cijfers zijn ongeveer te vergelijken met de handel van Spanje met heel latijns Amerika die slechts 4% van de totale Spaanse handel uitmaakt. Het grootste deel van de Nederlandse uitvoer bestaat uit industrieprodukten (82%), terwijl de rest uit landbouwprodukten bestaat. Het pakket industrieprodukten is min of meer als volgt te verdelen: 30% machines en transportmateriaal, 20% chemische produkten, 20% chemische produkten, 20% levensmiddelen, 11% diverse gefabriceerde goederen en 6% grondstoffen. De uitvoer van Spanje naar Nederland laat een overeenkomstig beeld zien: transportmateriaal 31%, levensmiddelen 24% en chemische produkten 11%. Zoals eerder vermeld is Nederland de laatste jaren de grootste buitenlandse directe investeerder in Spanje gebleven, waarbij die investeringen over de eerste 10 maanden van 1991 3,4 miljard dollar bereikten, een geringe afname in vergelijking met het jaar daarvoor. Het grootste gedeelte (74,04%) van de investeringen in 1990 gingen naar de dienstensector zoals Banken, Verzekeringen en Consultancy bureaux, 6,24% ging naar de horeca, 5,67% naar industriële produktie, 5,11% naar energie en water en 4,35% naar de chemie. Het zwaartepunt van onze investeringen ligt in Catalonië met 62%, terwijl dat aandeel in 1990 nog 49% bedroeg gevolgd door Madrid met 27,7% (was 31%), daarna komt Andalusië met 3,2% en Valencia met 1,5%. Er staan ongeveer 240 in Spanje gevestigde Nederlandse bedrijven bij de Ambassade geregistreerd. Deze lijst variëert van grote multinationals tot enkele eenmansbedrijven.

Conclusie. 1992 is voor Spanje en heel belangrijk jaar. Het zal wereldwijde belangstelling krijgen door de Olympische Spelen in Barcelona en de Wereldtentoonstelling in Sevilla waarin 110 landen participeren. Daarnaast is Madrid Culturele Hoofdstad en wordt de vijfhonderdste verjaardag van de ontdekking van Amerika gevierd. Zowel de Olympische Spelen als de Expo hebben ervoor gezorgd dat er een serieus begin is gemaakt met de infrastructurele verbetering van het land. Deze verbeteringen zijn voornamelijk geconcentreerd rond Barcelona en Sevilla. Men hoopt echter dat de ontwikkeling die Andalusië nu meemaakt een impuls zal betekenen voor de toekomstige ontwikkeling van de regio. Er zijn echter meer regio's die steun nodig hebben van de Centrale overheid. Zo kampt de mijnbouw- en staalindustrie in Asturias, Cantabrië en Baskenland met grote problemen. In de mijnbouw en de staalindustrie werden grote sommen overheidsgeld gepompt zonder dat die industrie veel toekomstmogelijkheden heeft. De Europese Commissie heeft Madrid reeds de wacht aangezegd om te stoppen met de subsidies die in een bodemloze put werden gegooid. Dit zou betekenen dat er totaal zeker 12.000 arbeidsplaatsen zouden moeten verdwijnen, hetgeen een groot sociaal probleem in het Noorden zou creëren. Mede onder druk van de vakbonden heeft minister Aranzadi, van Industrie, Energie en Handel, een plan ingediend voor de herindustrialisering van het Noorden. Dit plan is intussen door de ministerraad goedgekeurd maar er is nog niet bepaald uit welke begroting de fondsen moeten worden betaald. Spanje heeft in enkele jaren een stormachtige economische ontwikkeling doorgemaakt die het land een relatief belangrijke plaats in de Europese Gemeenschap heeft bezorgd, waarbij het nog wel niet tot de toonaangevende landen binnen de gemeenschap hoort maar zeker de potentie heeft, om als het zijn economie verder weet aan te passen, te worden geaccepteerd als een partner om rekening mee te houden. De akkoorden die onlangs zijn gesloten in het kader van de Europese raad van Maastricht zullen van Spanje een aanpassing van zijn economie vereisen. Minister Solchaga heeft inmidels een convergentieplan in voorbereiding teneinde in 1996 volledig mee te kunnen draaien in de Europese Monetaire Unie. Deze convergentie houdt in dat de inflatie, de rentestand en het financieringstekort tot aanvaardbare proporties zullen worden teruggebracht. Het financieringstekort zal in 1992 zeker op 2,4% van het BNP uitkomen, terwijl enkele maanden geleden nog gemikt werd op een tekort van 1,9%. De rentestand van 12,65% is hoog in vergelijking met omringende landen. Dit fenomeen trekt veel buitenlands kapitaal aan maar zorgt tegelijkertijd voor een opwaartse druk op de peseta waardoor die reeds bovenin de voor Spanje in de EMS toegestane bandbreedte van 6% blijft zweven. De dure Peseta werkt uiteraard nadelig voor de Spaanse export, die weliswaar sinds vorig jaar een verbetering te zien gegeven heeft maar die, zoals eerder opgemerkt, meer conjunctureel van aard was dan getuigde van een werkelijk structurele verbetering. Het Midden- en Kleinbedrijf heeft het niet altijd even makkelijk met de penetratie van de buitenlandse markt. Nu Spanje is overgegaan tot een practische volledige liberalisering van het kapitaalverkeer zal de druk om zich aan te passen aan een bandbreedte van 2,25% binnen het EMS voorlopig wel zijn verminderd omdat deze beperking op monetair gebied veel minder manouvreerruimte biedt. Uitspraken van de zijde van de Centrale Bank en het ministerie van Financiën duiden erop dat de aanpassing zeker niet voor eind 1993 te verwachten is. Het zal voor de Spaanse producent vooralsnog niet zo eenvoudig zijn om zijn concurrentiekracht te kunnen meten met die van zijn Europese partners. Wat hem parten speelt is het gegeven van een markt met een geringere productiviteit (85%), hoge salariskosten en hoge energie- en financieringskosten. De werkgeversorganisatie CEOE heeft reeds diverse malen aangedrongen op loonmatiging om de concurrentiekracht en de werkgelegenheid niet in gevaar te brengen. Spanje kent practisch geen eigen grote multinationals met uitzondering van de oliemaatschappij Repsol, Iberia en Telefónica. De hoge rentestand heeft het nadeel dat de bedrijfsinvesteringen er onder lijden, hetgeen zijn repercurssie heeft op de produktie en de werkgelegenheid. In vergelijking met de andere Europese partners heeft Spanje een hoog aantal werklozen en kampt het met fundamentele problemen in de metaal- en mijnbouwindustrie. De toekomst van dit land is echter zeker niet somber: Hoewel de inflatie nog hoger is dan sommige andere landen is er toch een zeker neergaande tendens waarneembaar. Na jaren van autarki en geïsoleerdheid heeft Spanje zich binnen enkele jaren kunnen opwerken tot een volwaardige EG-partner, die ook politiek een steeds belangrijkere rol gaat spelen. Spanje kent daarnaast sinds kort een vrij kapitaalverkeer hetgeen het handelsverkeer zeer vereenvoudigt. In zijn laatste rapport over het vierde kwartaal van 1991, heeft de Banco de España voorspeld dat het eerste trimester van 1992 een gunstiger economisch beeld zal vertonen. Het laatste trimester van vorig jaar vertoonde reeds tekenen van herstel, waarbij het BNP met 2,7% groeide, een punt boven het EG-gemiddelde. De bank verwacht een groei van de binnenlandse vraag en een toename van de produktie. Deze verbetering zal ook het genoemde convergentieplan van de regering ten goede komen. Aan twee convergentie-eisen, die uit de Top van Maastricht zijn voortgevloeid, kan Spanje redelijk gemakkelijk voldoen. Zo hoopt de regering de overheidsschuld in 1996 tot ongeveer 40% van het BNP te hebben teruggebracht en zal het overheidstekort binnen enkele jaren sterk gereduceerd worden. Staatssecretaris Zalbalza van Financiën heeft onlangs in de Senaat verklaard dat zowel de centrale regering als de autonome gebieden en de gemeentes hun uitgaven na 1994 drastisch zullen moeten verlagen. Hij stelt voor om in 4 jaar het overheidstekort van de huidige 3,2% van het BNP terug te brengen tot 0,4% in 1996. Het verlagen van de rente zal in sterke mate afhangen van het succes van de inflatiebestrijding. De liberalisering van het kapitaalverkeer zal ongetwijfeld ook een matigende invloed op de hoogte van de rente hebben. Een lagere rente zal daarna de inflatie en de investeringen positief beïnvloeden. Zeker is dat de regering alles op alles zal zetten om geen tweede plaats te hoeven innemen in een Europese Monetaire en Politieke Unie. F.L.E. Hulsman.

Afspraken. De heer Hulsman krijgt een verslag van ons gesprek en mijn kaartje. (7-2-1999: Ik kan beter weer een keer op bezoek gaan op de Castellana)

 

26 MEI 1992 CENTRO DE LENGUAS E INTERCAMBIO CULTURAL (CLIC) SEVILLA