6 maart 1993. Beste Bob, Ik ontving bijgaande brief van het Instituut voor Taalhantering waarin de directeur, de heer H.J.A. van Boldrik mededeelt dat hij na overleg met de dames E. Prins-Krikke en D.B. Parejo-Knottnerus besloten heeft niet deel te nemen aan onze Cervantes-activiteiten. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat deze beslissing is genomen op grond van een al lange tijd achterhaald, verouderd en ten gevolge van mijn NIOW/SBO-conflict vertekend beeld. In dit licht verwijs ik naar mijn "Verklaring m.b.t. verleden bestuurslidmaatschap VBMO t.b.v. het bestuur van de Stichting Cervantes Benelux", mijn toelichting hierop in de notulen van onze bestuursvergadering van woensdag 2 december 1992 en mijn conclusies van mijn gesprek met Nauta Dutilh in de notulen van 11 januari 1993 onder punt 2.d. Mevrouw Prins is gedurende mijn NIOW-periode een van mijn meest betrouwbare en loyale districtleidsters geweest in de regio HARDERWIJK. Het succes van haar inspanningen heeft zij mede te danken aan een persoonlijke interventie van mijn zijde tijdens een gezamenlijke informatiebijeenkomst met het Instituut Noord-West Veluwe, dat bijna al haar cursisten naar NIOW HARDERWIJK zag overstappen nadat ik hen had toegesproken. Het Instituut voor Taalhantering is een autonome voortzetting van het NIOW-district van mevrouw Prins. Mede i.v.m. het feit dat het ITH een jurist heeft ingeschakeld, de heer mr. S.W. Mouw, zou ik mij kunnen voorstellen dat zij angst heeft dat ik haar juridisch zou kunnen aanspreken op het gebruik van door mij ontwikkelde teksten en contractteksten. Zo is o.a. de tekst van het inschrijfformulier grotendeels van mijn hand, alsmede delen van teksten van brochures en bijlagen. Ik heb persoonlijk geen behoefte om het ITH daarop aan te spreken. Dat geldt ook niet met betrekking tot de verzelfstandiging van dit voormalige NIOW-district. Nadat mijn compagnons Boogaard en De Vries op 7 juli 1987 mijn directieverantwoordelijkheden hadden overgenomen heb ik mij van al hun handelingen gedistantiëerd. Zoals bekend hebben deze heren nadien ten onrechte een procedure tegen mij aangespannen. Zij hebben de B.V. NIOW-Talen leeggehaald, nadien omgedoopt in Taleninstituut Maarn B.V. en allerlei lelijke dingen bedacht om mij bij het publiek zwart te maken. Door geen ruchtbaarheid aan deze zaak te geven is het NIOW waarschijnlijk nu ook nog in leven. Ik kan me moeilijk voorstellen dat de publieke opinie een dergelijke handelwijze als betrouwbaar zou accepteren. Ik merk dat er weer met argusogen naar me wordt gekeken nu ik me weer in het circuit van het particulier onderwijs beweeg. Ik denk dat er partijen bang zijn dat ik in het openbaar ga praten. Andere partijen proberen die situatie thans voor zichzelf uit te nutten. Zo heb ik ook een verzoek ontvangen om mijn medewerking te verlenen aan een rechtszaak tegen Nieuw Elan gekoppeld aan een stuk nationale publiciteit via Elsevier en de Nieuwe Revu. Ik ben vooralsnog niet van plan mij daarvoor te lenen, tenzij het onder mijn voorwaarden gebeurt. Met André heb ik deze zaak al telefonisch besproken. Hij is mét mij van mening dat wij als bestuur op zeer korte termijn een gesprek met de heer Van Boldrik en mevrouw Prins moeten hebben om de lucht te laten opklaren. Ik ben in onze regio-indeling uitgegaan van de medewerking van het ITH. Wanneer dit komt weg te vallen raakt een groot stuk van de "landelijke impact" van Cervantes verloren en dat moeten we kosten wat het kost voorkomen. Ik doe op jou als voorzitter van de stichting een dringend beroep om hierin te bemiddelen en ik verzoek je in de week van 22 maart een afspraak te maken voor ons drieën met de heer Van Boldrik en Mevrouw Prins, zodat we die club op 10 april ook rondom de tafel hebben. Bij voorbaat dank Bob.

10 MAART 1993 AFSPRAKEN MET INSTITUTEN (1) TER ATTENTIE VAN DE HEER J.W. VAN AALST TE s-GRAVENHAGE

ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN