Verwerft Baak door verwin op 6 november 1691 en Meyereinck, Gorssel
op 24 juni 1686, als neef en voogd hulder voor Adriaen van Beuckevoort
bij de belening van 'dat Arnsegen, dat Oertken en dat Aelslach'
onder Doetinchem 3 april 1668.
Het huwelijk tussen Joannes E.C. en zijn achternicht, de erfdochter
Anna Johanna van Zweeten
bracht in de jaren '80 der 17de eeuw het befaamde 'Admiraalshuis'
of 'huis van Misset' in de Doetinchemse Waterstraat in familiebezit.
De Van der Heydens trokken
pas een eeuw later definitief uit het stadje weg. Nadat Joannes Everhard zich rond 1767 permanent
op huis Baak had gevestigd werd hij ca. 1789 gevolgd door zijn
broer en twee zusters, die het nabijgelegen huis de
Engelenburg bij Brummen kochten.
Twee andere zusters woonden reeds, gehuwd met de respectieve kasteelheren, op Eerbeek en Ter Horst.
Jacoba wordt voor de eerste keer met Baeck beleend
op 3 juli 1557. Daarna nog in 1567 en 1570. Zoon Johan van Raesfeld
overleed voor zijn moeder. Daarom erfde dochter Margriet het
leengoed Baeck.
Het geslacht Van Raesfeld.
Margriet van Raesfeld werd met Baak beleend 18 april 1581. Margriet
was niet gehuwd. Ofschoon daar niets van te vinden is in de leenregisters,
lijkt het er op dat in 1567 niet Jacoba van Hackfort (vrouw van
Goossen van Raesfeld) beleend is, maar haar zoon Johan, en dat
deze het vruchtgebruik van de Baakse goederen gegeven heeft aan
zijn vrouw, Odilia Quaedt van Wickraedt. Minstens vanaf 1581
tot 1587 beschikt deze over de leengoederen van Huize Baak.
Het geslacht Van Westerholt.
Agnes van Raesfeld, een
zuster van Johan en Margriet van Raesfeld, trouwde 8 mei 1565
met Hendrik van Westerholt. Margriet van Westerholt, een dochter
van dit echtpaar, trouwde met Philips van Leeffdael, heer van
Ethen en Meeuwen (in het land van Altena). De ongehuwde Margriet
van Raesfeld verkocht in 1594 de Baakse goederen aan haar juist
genoemde nichtje, Margriet van Westerholt. Ik vermoed dat Margriet
van Westerholt met haar man op Huize Baak is gaan wonen. (Van
Jacoba van Hackfort is dat niet zo zeker omdat zij ook Hackfort
als leen bezat.) In 1615 stierf Margriet van Westerholt. Haar
broer Burchard van Westerholt erfde van haar de Baakse goederen.
Van tevoren had ze evenwel het vruchtgebruik van die goederen
gegeven aan haar man Philips van Leeffdael, zodat deze rustig
op Huize Baak kon blijven wonen tot aan zijn dood. In 1616 laat
Borchard van Westerholt zijn zoon Heidenrick van Westerholt met
Baak belenen. Hij wordt ook nog beleend in 1631. Heidenrick trouwde
met Mechteld van Westerholt. Na hem werden achtereenvolgens drie
zonen van hem beleend met Baak: Burchard Diederick in 1642, Adolf
Heidenrick in 1650 en Godefrid Engelbert in 1655. Deze laatste
trouwde met Elisabeth Catharina van
Twickel. Hun zoon Jan Borchard werd beleend in 1661
en 1682.
De twee laatst genoemde Van Westerholts
waren blijkbaar slechte financiers. Zij staken zich steeds weer
in nieuwe schulden en leenden steeds weer bij de familie van
Sweeten. Op 18 januari 1682 trouwde Anna
Johanna van Sweeten met Johan
Everhard Canisius van der Heijden. Deze Anna
Johanna van Sweeten erfde van haar vader de schuldbekentenissen
van de Van Westerholts, waarvoor hypotheek genomen was op Huize
Baak met bijbehorende bezittingen. Op 4 oktober 1682 leent Jan
Borchard van Westerholt nog eens geld van het echtpaar van der Heijden-van Sweeten, nu 2900
gulden. Er wordt nog eens uitdrukkelijk bij vermeld dat de gezamenlijke
schuld nu 35.408 gulden bedraagt, en dat hiervoor hypotheek genomen
wordt op de totale Baakse goederen van Jan Borchard van Westerholt.
Deze Jan Borchard stierf in 1688. Na de vereiste gerechtelijke
procedures wordt op 1 maart 1691 Huize Baak met bijbehorende
goederen gerechtelijk verkocht op het Wijnhuis te Zutphen. J.E.C. van der Heijden koopt het
dan voor 42.000 gld. Op 6 november 1691 wordt hij beleend met
de Baakse goederen.
Het geslacht Van der Heijden
Volgens aantekeningen in het archief van de Van
der Heijdens in het Rijksarchief te Arnhem was de
overgrootvader van Johan
Everhard (Canisius) van der Heijden een zekere Jan
van der Heijden, ook wel Fogh genoemd. Deze Jan
van der Heijden was getrouwd met Elisabeth
van Wijckboecken. Dit echtpaar woonde in Wismar
in Mecklenburg. Hun zoon, Arnold
van der Heijden kwam naar de Achterhoek. Onze Johan
Everhard van der Heijden woonde in Doetinchem in de Waterstraat,
in het riante "Admiraalshuis", waar ooit Willem
van Oranje logeerde, maar kort daarna ook de zoon van Alva,
Don Frederik; en misschien heeft Lodewijk XIV er ook nog gelogeerd.
Mede door de geldnood van de vorige bezitters was Huize Baak
op het einde van de 17e eeuw waarschijnlijk nogal onderkomen.
De Van der Heijdens zijn
er dan ook niet direct gaan wonen. In de jaren 1738-1741 werd
Huize Baak grondig opgeknapt. Maar ook daarna bleven de Van der Heijdens blijkbaar nog in
Doetinchem wonen. Dat blijkt onder andere hieruit dat de beleningen
van de Baakse lenen meestal plaats hadden in Doetinchem. Bovendien
zien we dat de dopen van de kinderen niet plaats hebben in Baak.
Pas in 1768 heeft er een doop plaats in Baak. Mogelijk vond men
het huis in Doetinchem wel zo geriefelijk en werd Huize Baak
gebruikt als zomerverblijf.
Anna Johanna van Sweeten en haar man Johan Everhard van der Heijden kregen het Hof Tamming "in verwin" nadat de laatste leenman van Tamming, Derick van de Wall, in financiële moeilijkheden kwam. Bij de familie van Sweeten had hij al meerdere hypotheken op Tamming genomen. Omtrent 1681 had hij al enkele jaren geen rente meer betaald. Daarom werd er een proces tegen hem aangespannen dat door het echtpaar Van der Heijden werd gewonnen. Op 31 october 1741 koopt Anna Elisabeth Schimmelpenninck van der Oye, weduwe van Ditmar van Wijnbergen tot de beide Pollen, het halve Tamming van Maria Backer, weduwe van Dr. Johan Hendrick Veldink, burgemeester van Groenlo."
Echtgen. | Anna Johanna van Zweeten, V |
Birth | ca 1657, Doetinchem |
Death | 9 maa 1697, Doetinchem, leeftijd: 40 |
Occ | Vrouwe van Meinerswijk |
Vader | Diederik van Zweeten, M |
Moeder | Anna van Loë tot Overdijk, V |
Marr | 18 jan 1682, Doetinchem |
Kinderen | Gijsbertus Arnoldus Franciscus, M (-1731) |
Gertrudis Henrica Elisabeth, V (-1765) | |
Richardis Maria Wendelina, V (-1747) | |
Gerhardus Wilhelmus Josephus, M (1688-1752) | |
Theodorus Assuerus Antonius, M (-1722) | |
Anna Angela Catharina, V (-1765) |
1.1.2b.1.1.1 Gijsbertus Arnoldus Franciscus van der Heyden , M
Koekkoek:
"Op 19 juni 1726 krijgt G.A. van der Heijden (de Erfmarkerichter)
van Gedeputeerde Staten een schrijven, waarin hem verzocht wordt
op te geven welke goederen van de kapel door hem beheerd worden,
hoe deze goederen heten, waar ze liggen, wat voor soort goederen
het zijn en wat de opbrengst ervan is. Kort daarop komt het antwoord
van de heer van der Heijden. eerst geeft hij een lijst van de
door hem beheerde goederen met de opbrengst ervan. De goederen
die hij opnoemt hebben in onze lijst de nummers, 2, 4, 6, 8,
10, 11, 12 en misschien 18. De opbrengst van die goederen bedraagt
159 gulden, 9 stuivers en 8 penningen. Maar, zegt de Heer van
Baak, hier moet eerst nog de grondbelasting af. Dan moeten er
nog de Baakse en Slavonder brug van onderhouden worden, evenals
"14 hekkens op de gemeene (= openbare) wegen". In 1717
waren de onkosten daarvan al hoger dan de inkomsten. Bovendien
werden er ook nog de gemene wegen van onderhouden. Verder moeten
er de genoemde huizen uit onderhouden worden. En wat dan nog
overblijft wordt door zijn boekhouder "aan armen en behoeftigen,
zonder onderscheid van religie, uytgegeven". "Daarenboven
is voor eenige jaaren uijt den overschot van voorstaande revenus
(=inkomsten) een oude behoeftige weduwe van de gereformeerde
religie bij een huijsman bestaat (= uitbesteed), die haar in
alles verplegen moet voor 24 gulden jaarlijx, en nog de huijshuijr
voor een paar oude luijden, goedgesproken ad seven gulden jaarlijx."
Van der Heijden wijst er ook nog op, dat de Heren van Baak de
administratie van de goederen al lang in handen hebben gehad
krachtens een "overoude gewoonte". Hij vraagt tenslotte,
dat de "Heeren Staten deser Graafschap favorabel (=goedgunstig)
in dese gelieven te rapporteeren". Onder dit stuk staat
aangetekend: "Hierop geen resolutie (= besluit) gevallen.
Het lijkt er op dat men er verder niet meer over gepraat heeft
en dat deze goederen zo ongemerkt overgegaan zijn in het bezit
der Van der Heijdens. Een ander deel van de kapelgoederen kwam
onder beheer van de "Rentmeester van de Geestelijke Goederen"."
Echtgen. | Joannes Bernardus Josephus von Wintgen, M |
Birth | 1684 |
Occ | Heer van Kernebeck |
Vader | Gerhard Heinrich von Wintgen, M |
Moeder | Johanna Magdalena von Büren, V |
Marr | 1 mei 1707, Wijnbergen |
Pater Jan Koekkoek C.S.Sp. - De Heerlijkheid Baak - Geschiedenis
van een Achterhoeks dorp - Uitg. Stichting Baak 800 i.s.m. Staring
Instituut:
Gijsberts opvolger als Heer van Baak "was zijn broer Gerard
Willem Joseph van der Heijden, geboren Doetinchem 14 september
1688. Hij werd beleend 18 augustus 1732. Behalve heer van Baak
was hij ook heer van het Meijerink (Hengelo) en Meinerswijk
(in de Betuwe tegenover Arnhem). (Zijn moeder was vrouwe van
Meinerswijk.
Zijn vader had in 1712 Meijerink "in verwin" gekregen
wegens schulden van de vorige eigenares Anna Sybilla Vrydach).
Hij huwde in Doesburg 30 april 1725 met Richardis Haecke, dochter
van Reinerus Canisius Haecke, heer van Luynhorst. Gerard Willem
liet in 1737-1741 huize Baak grondig opknappen, maar ging er
toch niet wonen, tenzij misschien tijdelijk in de zomer. Hij
stierf 5 september 1752."
"Van de ene Franse tijd tot de andere
In het tijdperk tussen 1675 en 1795 hebben er in Baak niet zulke
ingrijpende gebeurtenissen plaatsgevonden als de tachtigjarige
oorlog of de inval van de Fransen.
Niet alleen de kleine man, ook kasteelheren hadden veel te lijden
gehad van de tachtigjarige oorlog. Zo ook de heren Van Westerholt
die in het grootste deel van de 17e eeuw de heren van Baak waren.
Ze raakten diep in de schuld bij de familie van Sweeten en later
bij J.E.C. van der Heijden. Na de dood van Jan Borchard Westerholt
liet de heer van der Heijden gerechtelijk beslag leggen op diens
Baakse goederen. Bij de daarop volgende gerechtelijke verkoping
kocht hij Huize Baak met toebehoren. Zo werden J.E.C. van der
Heijden en diens echtgenote J.A. van Sweeten in 1691 eigenaars
van Huize Baak. Ze gingen er evenwel niet wonen. waarschijnlijk
was Huize Baak in die tijd in slechte staat.
In 1725 "is door een vreeselijke orkaan de korenmolen te
Baak omgewaaid." Dat was een strop voor de heer van Baak
want zo'n molen bracht nogal wat op. Daarom werd hij nog in hetzelfde
jaar weer opgebouwd.
In de jaren 1737 tot 1741 liet Gerard Willem Joseph van der Heijden
Huize Baak grondig opknappen en moderniseren. Huize Baak werd
een "modern" landhuis. De Bakenaars zullen trots geweest
zijn op "hun" kasteel. Toch ging ook deze Van der Heijden
niet op Huize Baak wonen, althans zeker niet het hele jaar door.
In 1740 werden er in het kwartier van Zutphen 11 ridders "verschreven".
De heer van Baak, Gerard Willem Joseph van der Heijden, was daar
echter niet bij omdat hij katholiek was. Wel werd verschreven
Walraven Robert baron van Heeckeren, heer van de Brandsenburg.
Dat Huize Baak toch wel een havezathe was blijkt uit verschillende
dingen. Onder andere uit het feit dat Philips van Leefdael, heer
van Baak, verschillende malen op de kwartierdagen van Zutphen
verschreven werd o.a. in mei en juni van het jaar 1609, in juni
1611 en juni 1612, en zelfs nog in 1620. Daarna werd hij niet
meer verschreven omdat hij katholiek was. Dat Huize Baak een
havezathe was blijkt ook uit verschillende actes, onder andere
uit de acte van 1691 waarbij Huize Baak gerechtelijk verkocht
werd.
In 1753 komt er in de Markevergadering een kwestie aan de orde
die te maken had met de oude "naoberplicht". Het was
steeds gebruik geweest dat de buren in Steenderen de klok gingen
luiden als er iemand uit de buurt overleden was. "Die van
Steenderen" wilden dat voortaan de koster laten doen, die
hiervoor betaald zou moeten worden. Na veel praten werd er een
compromis gesloten.
In de jaren 1713-1715, 1744-1745 en 1768-1770 heeft het gebied
veel te lijden gehad onder de veepest. Hierdoor zijn er grote
verliezen geleden in de exploitatie van het landgoed.
De bouwgeschiedenis van Huize Baak
Over de vroegste geschiedenis van Huize Baak weten we eigenlijk
niets. in 1190 wordt de eerste "Van Baeck" genoemd,
Berthold van Baeck. Meteen komt de vraag op: Woonde deze Berthold
al in een kasteel? De eerste heren van Baeck werden niet beleend
met de Hof te Baak en woonden daar dus ook niet. Dat Berthold
van Baeck genoemd werd met veel mannen van aanzien en invloed
wijst er wel op dat hij toch wel enig aanzien genoten moet hebben.
Voor mij staat het vast dat hij toen al een versterkt huis had
in Baak. Het is niet onwaarschijnlijk dat dit nog een houten
behuizing was (JH: zoals de "Ollen Burg" bij Heyden).
Maar in de 13e of 14e eeuw zullen de Van Baecks ook wel een stenen
huis gebouwd hebben. Dat heeft dan waarschijnlijk al de plattegrond
gehad die het nu nog heeft als we daar later gebouwde vleugels
van af denken. Bovendien had het natuurlijk niet de grote ramen
die voorkomen op de prent die het kasteel weergeeft in de toestand
van voor 1730. We weten niet of Huize Baak ooit belegerd is.
We zouden daarbij speciaal kunnen denken aan de tachtigjarige
oorlog. Het wordt nergens vermeld (JH: Natuurlijk niet: Van der
Heijden was een goed onderhandelaar. Hij heeft immers én
Willem van Oranje
én Don Frederik van Alba in Doetinchem te gast gehad).
We zagen echter al dat er een tijdlang Staatse troepen gelegerd
waren, en ook dat de Spanjaarden op Huize Baak oorlogsbelasting
kwamen innen van de Baakse boeren. Het zal dus in die tijd toch
wel veel geleden hebben. Mogelijk heeft Philips van Leefdael
het kasteel onder het twaalfjarig bestand grondig gerestaureerd.
Hij zou dan bij die gelegenheid ook de grote ramen aangebracht
kunnen hebben. Bovendien zou hij toen het gebouw met de poort
tegen het grote gebouw gezet kunnen hebben. Na Philips van Leefdael
kwam Hadewich Droste, de weduwe van Burchard van Westerholt,
Huize Baak bewonen met haar zoon Heidenrick van Westerholt. De
latere van Westerholts kwamen in financiële moeilijkheden,
zoals we zagen. Ze zullen Huize Baak dus ook niet zo best onderhouden
hebben. In een "Beschryving van Gelderland" uit 1741
lezen we: "Het Huis Baak, dat een weinig van den gemeenen
weg aflegt, was nog onlangs een oud gebouw, met een diepe graft
omringd. Doch het is, in de jaaren 1738 en 1739, pragtig herbouwd
en vernieuwd geworden. Men heeft er een deftige boerenwoning
by." In een beschrijving uit 1840 staat het volgende te
lezen: "Baak (Huis te) of Bake, oudtijds Baecke, havezathe
in het Graafschap Zutphen, prov. Gelderland, kwartier, district,
arrondissement en 1 3/4 u. Z. van Zutphen, kanton en 2 1/2 u
NO van Doesborgh, gem. en 3/4 u N. en O. van Steenderen, ongeveer
10 min. van de kerk der buurschap Baak, waartoe het behoort.
Deze havezathe is sedert het jaar 1326 in het leenboek des Furstendombs
Gelre en Graafschaps Zutphen bekend, als hebbende een leenkamer.
De Heeren daarvan zijn in de 16e eeuw op de landdagen beschreven
geweest. Wanneer deze havezathe is gebouwd geworden, is met geen
zekerheid te bepalen, maar in de jaren 1732-1740 is het huis
te Baak door Gerhard Willem Joseph van der Heijden, Heer van
Meijnerswijk, Meijerink en Baak afgebroken, en op de oude muren
en grondslagen een nieuw huis gebouwd en met eene aanzienlijke
boerenwoning voorzien. Voor het herbouwen stond het huis rondom
in het water, er was eene voorplaats met eenen doelen, en omgeven
door eenen muur, die van schietgaten voorzien was, waaruit blijkt,
dat het vroeger tot verdediging was bestemd."
In het hierboven gegeven citaat zitten kennelijk enige onjuistheden.
De restauratie duurde niet van 1732 tot 1740, maar van 1737 tot
1741. Bovendien werd het huis niet tot op de grondslagen afgebroken.
Dat blijkt duidelijk uit papieren die op deze verbouwing betrekking
hebben en die nog bewaard gebleven zijn. Door de verbouwing kreeg
Huize Baak een heel ander karakter. Van een middeleeuws kasteel
werd het een deftig landhuis. Nu Huize Baak zo opgeknapt en gemoderniseerd
was zou men verwachten dat de opdrachtgever er wel zou gaan wonen.
Maar zoals we boven al opmerkten is dat niet het geval geweest;
Gerhard Willem Joseph van der Heijden bleef in Doetinchem wonen.
Zijn zoon en opvolger Johan
Everhard Canisius heeft Huize Baak op zijn beurt ook weer
verfraaid. Dat gebeurde in 1767 en mogelijk was men daar in 1766
al mee begonnen. Hij liet boven de hoofdingang het alliantiewapen
aanbrengen van hemzelf en zijn vrouw, Gertrudis
Maria Adriana van Hertefeld.
Het wapen van de Hertefelds bevatte een springend
hert. Mogelijk zal hij toen ook Huize Baak hebben laten bepleisteren.
Uit de papieren van de verbouwing uit 1737 - 1741 is daarover
namelijk niets te vinden. Bovendien heeft hij een torentje met
een klokje laten plaatsen op het poortgebouw. Op het torentje
liet hij een windvaan met het jaartal 1767 aanbrengen. Zijn zoon,
Joost
Hendrik Anton, heeft in 1801 de grachten naar buiten laten
verleggen. Huize Baak stond dus voortaan niet meer met de fundamenten
in het water. Toen kregen de grachten het verloop dat ze nu nog
hebben. Alleen liep de gracht rondom het kasteel en was er aan
de voorkant een brug die op een oude foto nog te zien is. Twee
stenen pilaren van die brug liggen thans in de tuin van de familie
Helmich, Bobbinkstraat 5. De volgende bouwheer is Gerhardus Antonius
Helmich.
De betekenis van Huize Baak en zijn
bewoners voor Baak.
De archieven van de familie van der Heijden en van de familie
Helmich
(respectievelijk in het Rijksarchief in Arnhem en in het Gemeentelijk
Archief van Zutphen) bevatten veel informatie over Baak en zijn
inwoners. De vroegste heren van Baak bezaten maar betrekkelijk
weinig grond en boerderijen in Baak. Pas onder de laatste Van der Heijdens heeft het grondbezit
van Huize Baak zich sterk uitgebreid. Ik denk dat de betekenis
van Huize Baak in vroegere tijden voor een aanzienlijk deel lag
in het erfmarkerichterschap van de heren van Baak. Door die functie
waren de heren van Baak zo'n beetje burgemeester van Baak. Lang
niet alle marken hadden zo'n onafhankelijke positie binnen hun
kerspel als de mark van Baak. Ik vermoed dat die onafhankelijke
positie van de Baker Mark mede te danken was aan de invloed van
de heren van Baak. (JH: De heren van Heyden
waren ook richters, t.w. gourichters) Door die onafhankelijke
positie hebben de heren van Baak veel goede dingen in Baak tot
stand gebracht. Nu weten we over de heren van Baak van voor 1700
niet zo erg veel. Meer weten we van de familie Van
der Heijden (JH: Ligt het niet voor de hand dat het
dezelfde familie is? Macht komt toch niet zo maar uit de lucht
vallen?). Zoals we zagen kwam deze familie in 1691 in bezit van
Huize Baak met toebehoren. Voorzover ik dat na kon gaan waren
de heren Van der Heijden
voor hun tijd zeer humane landheren. Vooral in de 18e eeuw ben
ik nogal eens gevallen tegengekomen waar een pachtheer zijn pachter
de pacht opzegde wegens achterstallige pacht, of dat deze de
goederen van hun pachters lieten verkopen om zo aan het pachtgeld
te komen. Ik herinner me geen geval waar een Van
der Heijden zoiets deed. De Van
der Heijdens waren wel echte "heren". Men
kan dat wel enigszins zien aan het portret van de eerste Van der Heijden van Baak. Men kan
dat ook wel proeven in het proces dat J.E.C. van der Heijden
tegen zijn twee onderdanen aanspande. Wat dat betreft waren de
Van der Heijdens gewoon heren
van hun tijd, waarmee niets ongunstigs gezegd hoeft te zijn.
Als we het hebben over de betekenis van de Van der Heijdens voor
Baak, dan moeten we hier nog eens in herinnering brengen wat
deze gedaan hebben voor de gemeenschap.
Tot 1679 zijn de beleningen opgetekend in de leenregisters van
Bergh.
Ze werden gedaan door de rentmeester van Bergh."
Echtgen. | Aleida Richarda Gertrudis Haeck, V |
Death | 24 aug 1760, Doetinchem |
Vader | Reinirus Canisius, M |
Moeder | Joanna Mechteldis von Mouillard de Ziricsee H.R. Rijks Edele, V |
Marr | 30 apr 1725, Doesburg |
Kinderen | Maria Lucia Josepha, V (-1771) |
Joannes Everardus Canisius, M (1728-1804) | |
Anna Johanna, V (-1744) | |
Joannes Fredericus Bartholomeus, M (-1737) | |
Fredericus Bartholomeus, M (-1737) | |
Gijsbertus Arnoldus Franciscus, M (-1780) | |
Theodorus Alexander Antonius, M (-1790) | |
Arnolda Richardis Maria Antonia, V (-1761) | |
Angela Wendelina Henrica, V (-1796) | |
Joanna Frederica Maria, V (-1770) | |
Joannes Fredericus Bartholomeus Josephus, M (-1764) | |
Anna Joanna Maria Tresia, V (-1802) | |
Reyniera Maria Antonia, V (-1827) |
Echtgen. | Willem Gerhard Victor van Lamsweerde baron, M |
Birth | 1722, Huis Eerbeek |
Death | 22 apr 1765, Huis Eerbeek, leeftijd: 43 |
Burial | 29 apr 1765, Hall |
Occ | Heer van Eerbeek |
Vader | Josephus Maurius van Lamsweerde, M |
Moeder | Petronella Mechteld van Huyssen, V |
Marr | 9 okt 1757, Wijnbergen |
Heer van Baak (29-5-1753), Meyerinck, Luynhorst (12-11-1760),
Oud Kell (6-4-1772) en Leemkuyl (12-81793).
Koekkoek: Gerards "zoon Johan Everard Canisius, geboren
21 februari 1728, volgde hem op als heer van Baak, Meijerink,
Luynhorst en Leemkuyl. Hij werd beleend met "Baak"
op 29 mei 1753. Hij trouwde 7 september 1763 te Rijsenburg met
Gertrudis Maria Adriana van Hertefeldt tot Magerhorst, dochter
van Joost Hendrik Baldewijn en Maria Anna Gertrudis van Bemmel,
vrouwe tot Rijsenburg. Deze Johan Everard Canisius verfraaide
Huize Baak in 1767 onder andere met het alliantiewapen boven
de ingang. In dit jaar of in het volgende kwam dit echtpaar in
Baak wonen. (De eerste doop van hun kinderen in Baak had plaats
16 januari 1768. In de "kerkgeschiedenis" van Baak
zagen we al dat deze Van der Heijden zich veel moeite heeft gegeven
om in Baak een nieuwe kerk tot stand te brengen nadat de vorige
kerk(schuur) door het hoge water ingestort was. Hij stierf 18
juni 1804."
In hetzelfde boek beschrijft Pater Koekkoek tevens een belangrijk
thema aangaande de godsdienstproblematiek binnen het familiegeslacht.
"Een nieuwe kerk in Baak. Onenigheden.
In het begin van de 18e eeuw was de verdraagzaamheid ten opzichte
van de Katholieken langzamerhand wel zo groot geworden dat katholieke
priesters weer vrij openlijk hun werk konden doen, en dat men
hier en daar kleine kerkjes kon bouwen, als ze maar niet te opvallend
waren. Zo was er sinds 1717 in Baak weer een pastoor die hier
ongehinderd zijn werk kon doen. De eerste godsdienstige samenkomsten
hadden waarschijnlijk plaats in de boerderij de "Grote Hoeve".
In de twintiger jaren bouwde de pastoor een soort schuurkerk
in de weilanden achter het Bobbink. Dat was niet goed gezien:
bij hoog water kwam ze in het water te staan, en toen in 1770
weer alles blank stond stortte de kerkschuur in. Vooral door
toedoen van Johan
Everhard Canisius van der Heijden kreeg men officieel verlof
een nieuwe kerkschuur te bouwen. Deze was in 1773 klaar. (De
zaal Concordia is gedeeltelijk een restant van deze kerk.) Er
was voor de bouw van de kerk een rondgang gehouden in de parochie
waarbij de mensen voor een bepaald bedrag konden intekenen. Aan
de gevers van 100 gulden werd beloofd dat ze een mooie bank voor
in de kerk zouden krijgen. Er bleek echter nogal wat geld te
kort te zijn toen de kerk klaar was. Toen werd besloten bankengeld
in te voeren. Twee boeren die honderd gulden hadden gegeven weigerden
aan de bankenpacht mee te doen zoals de heer van Baak dat voorstelde.
Er was hun een mooie bank beloofd zonder bankengeld, zeiden ze,
en daarom gingen ze in die banken zitten. De heer van Baak liet
die banken publiek verkopen. Maar ze bleven toch in die banken
zitten. Daarop liet de heer van Baak hen gevangen zetten en begon
er een proces (na enkele dagen kwamen ze op borgtocht vrij).
Waarschijnlijk tot verrassing van velen werd de heer van Baak
in het ongelijk gesteld wegens onbevoegd optreden. Hij tekende
hoger beroep aan, maar ondertussen was er een nieuwe pastoor
gekomen die de partijen wist over te halen om een minnelijke
schikking te treffen. Beide partijen gaven wat toe. Juridisch
gezien had de heer van Baak ongelijk, maar zijn voorstellen voor
bankenpacht waren niet onredelijk. Als hij een beetje tactischer
opgetreden was zou hij die boeren wel hebben kunnen overhalen
om mee te doen aan de bankenpacht. Dat die twee boeren het op
durfden nemen tegen de heer van Baak zal voor die tijd wel iets
ongehoords geweest zijn. De ruzie was waarschijnlijk lange tijd
het gesprek van de dag in Baak. Men kan zich afvragen of er in
Baak in die tijd misschien ook al iets in de lucht hing van de
ideeën van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap van de Franse
Revolutie.
Beheer van de Baakse kapel
De Markerichter had met de vier heimraden (= heemraden) het beheer
over de goederen van de Baakse kapel. Het werkelijk beheer over
deze goederen werd overgedragen aan de twee kerkmeesters. Na
de Hervorming is de Markerichter (met de heimraden?) minstens
een deel van deze goederen blijven administreren. Over het algemeen
werden bezittingen van kerken en kloosters door de Gedeputeerde
Staten van de Graafschap in beslag genomen, die ze dan lieten
beheren door een speciale Rentmeester. De inkomsten werden dan
besteed voor de opleiding en het onderhoud van predikanten, voor
het onderhoud van kerken, voor de studie van minvermogende studenten
en voor andere goede doeleinden. Johan
Everhard van der Heijden heeft van 1774 tot 1776 een proces
gevoerd tegen tegen twee boeren, Gerrit Pelgrim en Jan Lankhorst.
In dit proces komt een getuigenis voor van Peter Jansen (87)
en zijn vrouw Jenneken Willems (75 à 76), die in het 52e
jaar van hun huwelijk zijn. Zij verklaren dat "voor grote
veertig jaaren of te meer" er geen vaste "kerkschuur"
was in Baak. Voor die tijd "verrichtteden tijdelijke Roomsch
Katolijke Priesters ofte Pastooren van Baak", "dan
in het een, dan in het andere boerehuijs onder Baak, het geen
er het bekwaamste toe was, en ook wel in een stal ofte schuur
van den Huize Baak den dienst".
Er is nog een ander getuigenis uit datzelfde proces. De heer
Johan
Everhard van der Heijden schreef in 1771 een brief aan de
Staten van de Graafschap Zutphen om verlof te vragen voor het
bouwen van een"kerkenhuijs". Als bijvoegsel ging daarbij
een getuigenis van zes boeren uit Baak (van 26 november 1771).
Zij verklaren "Dat op de grond van het plaatsje Bobbink
in Baak heeft gestaan een Rooms Kerkenhuijs, waarin den Roomschen
Godsdienst omtrent een tijd van vijftig jaaren is geoefent".
De plaats waar dit kerkje stond is aangegeven op een kaartje
dat bij de aanvraagbrief van Van der Heijden gevoegd was en dat
dateert uit 1771. Het proces van Johan
Everhard van der Heijden tegen de twee boeren wordt consequent
doorgezet. De gezindheid van de pastoor en van de Heer ten opzichte
van de "gedaagdens" is duidelijk gebleken. De pastoor
heeft Gerrit Pelgrim laten weten dat deze bij de parochie Eerbeek
zou horen. De pastoor heeft aan de pastoor van Zutphen gevraagd
om de heer Bakker (voor de helft eigenaar van de plaats waar
Jan Lankhorst woont) te bewegen om Jan Lankhorst te doen vertrekken.
De zoon van Jan Lankhorst is door de Heer van Baak uit zijn huis
gezet. Van der Heijden was in 1767 op Huize Baak komen wonen
en toch wil Van der Heijden de baas spelen. Op 13 juni 1775 komt
Van der Heijden met zijn "Repliek"
waarin hij in hoofdzaak het volgende betoogt:
"Gedaagdens" hebben niet bewezen dat de
banken "om niet" beloofd zijn aan de gevers van 100
gulden. "De manier van schrijven heeft de Arrestant (Van
der Heijden) nog verwacht nog gemeriteerd" (=verdiend).
Maar elk vogeltje zingt zoals het gebekt is. Hij is ervan overtuigd
dat, zonder snoeverij gesproken, zijn eer en reputatie bij allen
die Zijn Hoogwelgeboren kennen, ja zelfs bij
de ganse wereld, te stevig gegrondvest is, dan dat zij door soortgelijke
onware en onbewezen beschuldigingen gekrenkt of verminderd zou
kunnen worden. De Arrestant wil niemand in naam of faam aantasten,
en wat hij gaat zeggen wordt alleen gezegd om zich te verdedigen,
waarbij hij zich te binnen brengt dat "hij met boeren te
doen heeft, die altijd boeren zijn en blijven". Hij wil
de manier van schrijven en uitdrukkingen liever toeschrijven
aan een gebrek aan opvoeding, en doet er daarom maar verder het
zwijgen toe. Arrestant behoort inderdaad nog niet zo
lang tot de Roomse gemeente, maar dat is voor deze kwestie
niet van belang. Arrestant fundeert zijn recht niet op zijn adeldom,
maar zowel op de directie bij de bouw, hem minstens stilzwijgend
door de gemeente gegeven, als op mondelinge en schriftelijke
afspraken daaromtrent. Arrestant en Huize Baak steken inderdaad
uit boven de andere inwoners en woningen van Baak. Huize Baak
is altijd een havezathe geweest. (Dit wordt aangetoond met copieën
van de bijeenkomsten van de Ridderschap). De bewoners van Huize
Baak zijn altijd erfmarkerichters geweest van de Mark van Baak.
Huize Baak heeft een leenkamer (dat wil zeggen dat Huize Baak
goederen in leen uitgeeft).
Bij het proces van de Heer van Baak tegen Gerrit Pelgrim en Jan
Lankhorst werd al gezegd dat de nieuwe kerk te klein was.
Op 17 april 1834 ging er een brief naar de koning om subsidie
voor restauratie en uitbreiding van de kerk van Baak. Pastoor
Willem Verweij en zijn kerkmeesters, Clemens
Franciscus Wilhelmus baron van der Heijden van Suideras en
Petrus Nasz, schreven in die brief dat ze de "bouwmeester"
D. Lijsen uit Zutphen bestek en tekening hebben laten maken.
De kosten zijn begroot op 5559,03 gl. De notabelen hebben onlangs
nog 2000 gl. gegeven voor herstel van de pastorie. Bij koninklijk
besluit van 5 september 1835 werd de gevraagde som van 3500 gl.
toegestaan onder de volgende voorwaarden:
1. De werken moeten volgens het gemaakte plan worden uitgevoerd.
2. De subsidie wordt niet uitbetaald voordat gebleken is dat
de aangeboden middelen voorhanden zijn.
3. Het kerkbestuur moet zich schriftelijk verbinden na voltooiing
van het werk te zullen zorgen voor afbetaling der kosten, ook
als deze de 5559 gl. te boven gaan.
4. Het kerkbestuur moet ook beloven het Rijk niet opnieuw met
een subsidie-aanvrage lastig te vallen (Het lijkt wel dat men
in Den Haag iets aangevoeld heeft van de moeilijkheden die zouden
komen).
5. Binnen 6 maanden na beëindiging van het werk moet rekening
en verantwoording afgelegd worden aan Gedeputeerde Staten van
de Provincie Gelderland.
6. Het kerkbestuur moet beloven goed voor het onderhoud van de
kerk te zullen zorgen.
Ondertussen heeft baron
C.F.W. van der Heijden ontslag gevraagd van zijn functie
als kerkmeester. Toen de toezegging voor de subsidie er was kon
men aan het werk. Op 7 juli 1836 werd de eerste steen gelegd
door de Heer van Baak, Ernestus
Wilhelmus Franciscus Canisius
van der Heijden in het bijzijn van pastoor Verweij en de
kerkmeesters."
Echtgen. | Gertrudis Maria Adriana von Hertefeldt, V |
Birth | Vierlingsbeek |
Death | 22 nov 1779, Huis Baak |
Vader | Jodocus Balduinus Henricus von Hertefeldt, M |
Moeder | Maria Anna Gertrudis van Bemmel tot Bemmel, V |
Marr | 7 sep 1763, Huis Rijsenburg, Utrecht |
Kinderen | Wilhelmus Jacobus, M (1766-1810) |
Judocus Henricus Antonius Adrianus Josep, M (1765-1854) | |
Anna Maria Josepha Francisca, V (-1768) | |
Anna Maria Gijsberta Josepha Francisca, V (-1772) |
Echtgenoot van Richmonda Louise Dorothea von Dael tot Eyll Bij decreet van Keizer Napoleon I van 27 januari 1813 verheven tot Baron de l'Empire. Volledige naam Judocus Henricus Antonius Adrianus Josephus Joannes van der Heyden van Baak. Staatsraad in buitengewone dienst. Over Joost had ik een gesprek op zondag 10 december 1995 in Kasteel Middachten met Ernest Helmich uit Baak. Volgens Ernest is Joost op het toppunt van zijn macht een schatrijk iemand geweest. "Hij bezat de halve Achterhoek", aldus Ernest. Koekkoek schrijft over hem: Gezien het feit dat Judocus ofwel Joost gerekend kan worden tot de meest invloedrijke Van der Heijdens van Baak heb ik hieronder de beschrijving overgenomen van Pater Koekkoek waarin hij het leenstelsel uiteenzet. "Huize Baak en het leenstelsel. "Eedt der Lheenluyden. Ick N geloeve (=beloof) und sweere tho God mynen Lheenheren trouw und holt (=houw en trouw) tho syn; syns besten tho verdedigen, archstes tho warnen (=kwaad af te weren) und nhae mynen vermoegen tho kieren; dat ick oock unnd mynen aervhen dat lheen soe duck des noet geboert (=zo vaak dat nodig is) ontfangen, bedienen, vermaenen, und sunst daernae doen zullen wess (=wat) getrouwe lheenluiden oeren (=hun) heren schuldich synn tho doen, unnd dat ick hieraff geseekert und beloefft heb sal ick stets unnd onverbroecken holden, wie (=zoals) een from mann van ehren geboert (=betaamt); als my Godt helpe." Bij de belening was de leenman aan zijn leenheer het zogenaamde "heergewaad" verschuldigd. Oorspronkelijk was dat een deel van diens krijgsuitrusting; naderhand werd hiervoor een geldbedrag vastgesteld. Bovendien moest de leenman ook nog iets betalen aan de schrijver en aan de leenmannen die bij de belening aanwezig waren als getuigen en raadslieden. Een leenman mocht het leengoed niet verkopen of met een hypotheek bezwaren zonder verlof van de leenheer. Dit verlof werd overigens gemakkelijk gegeven. En verder kon hij met het leengoed vrijwel doen alsof hij eigenaar was. Hij werd dan ook vaak de eigenaar genoemd van het leengoed. Als er een nieuwe leenheer kwam, of als een erfgenaam van de leenman het leengoed erfde, moest de leeneed vernieuwd worden. De verplichting van de leenheer bestond hierin dat hij de leenman moest beschermen. Het leenstelsel dateert al uit de tijd van de Frankische koningen die delen van hun rijk in leen gaven aan een leenman. Deze leenman moest dan tevens dat deel van het rijk besturen. Op den duur gingen leenmannen delen van hun leengoed ook weer in leen geven aan een leenman, enzovoorts. De heer van Baak was een leenman van de graaf van Gelre. In de oudste belening waarvan nog een aantekening over is (uit 1326), wordt het leengoed omschreven als "t Goet to Bake ende den tienden aldaer ende eene halve hoeve in Ellinchem." Eigenlijk waren dat drie leengoederen. Van die halve hoeve in Ellinchem horen we verder niets meer. Die tienden worden naderhand genoemd "die thienden tot vierhusen als Garkinck, Wermeldinck, Mengerinck ende Smedinck." Bij de belening van 21 october 1457 staat: "die hofstede tot Baeck mytt den gueden luden ende voirt allen synen toebehoren". Met die "luden" worden wel horigen bedoeld. Dat waren dan mogelijk mensen die woonden op de boerderijen die bij Huize Baak behoorden. Die boerderijen met bijbehorend land waren dan de "goeden". Onder "allen synen toebehoren" rekende men waarschijnlijk ook enkele rechten als jachtrecht, het recht op een windmolen en het recht van leenkamer, als dat laatste tenminste een speciaal recht was. Welke nu de boerderijen en landerijen waren die tot het leengoed 'het guet to Bake" behoorden staat nergens aangegeven. Er is een lijst van 29 juli 1766 die een overzicht geeft van de bezittingen horend onder Huize Baak met een taxatie van de waarde. Bij verschillende van die goederen staat bij dat het allodiale goederen zijn d.w.z. eigen goederen, dus geen leengoederen of feodale goederen. Bij een aantal staat niets bij. Moeten we daaruit concluderen dat dit leengoederen zijn horend bij Huize Baak? Het zou kunnen, maar ik betwijfel het sterk. Ik vermeld toch de lijst om een indruk te geven van wat de heer van Baak bezat onder Baak: Het Huis te Baak cum annexis (=met toebehoren) f 6000 Tot het leengoed "het goet te Baeck" blijkt alleen te horen Huize Baak met onmiddellijke omgeving en de molen met toebehoren. Vreemd genoeg staat hier Breukink vermeld als allodiaal, terwijl het in de leenregisters aangegeven staat als een leen van de graven van Gelre. Het bezit van de Heren van Baak is in 1766 niet onaanzienlijk, maar toch ook niet indrukwekkend. Tegen het midden van de 19e eeuw zal dit bezit zijn hoogtepunt krijgen. Baron J.H.A. van der Heijden bezit dan in de gemeente Steenderen een 635 ha met een aantal boerderijen en boerderijtjes, in de gemeente Hengelo ook een 689 ha met eveneens een aantal boerderijen en verder in verschillende andere gemeenten nog een aanzienlijk aantal goederen. Hiervoor werd al even aangestipt dat Huize Baak een leenkamer bezat. Dat betekent dat de heren van Baak zelf ook leenheren waren die een aantal goederen in leen uitgaven. Dat werd van een bepaalde tijd af genoteerd in een "Leenboeck des Huises Baeck unnd des Huises Hackvoordtt". Op het moment dat dit leenboek werd aangelegd waren Baak en Hackvoort in één hand. Waarschijnlijk heeft Jacoba van Hackvoort, weduwe van Goossen van Raesfeldt, dochter van Berend van Hackvoort, dit boek laten aanleggen, en wel omstreeks 1571. Bij die lenen waren dus ook lenen van Hackvoort. De leengoederen van Baak en Hackfort waren de volgende: 1. Tienden in Almen en Warnsveld. Bij latere beleningen, als Baak en Hackvoort niet meer in één hand zijn, blijken de goederen 1, 4 en 5 geen lenen van Baak te zijn. Dat waren dus lenen van Hackvoort. In genoemd leenboek wordt ook vermeld wat de kosten zijn van een belening van zo'n Baaks of Hackvoorts leen: "Een beleeninge costet wegen t hergewaet zeven golt gulden, den goltgulden ad 28 stuyvers brabantz. Item ses quarten wyns als voir twee mannen van leene und den schryver. Item den schryver vanden brieff tho maecken eenen schilt, off anderhalven goltgulden ad 28 st den goltgulden". In de Franse tijd werd het leenstelsel afgeschaft bij art. 25 van de Burgerlijke en Staatkundige Grondregels van de Staatregeling van 1798. De Staatregelingen van 1801 art. 16 en 1805 art. 9 verklaarden dat het leenrecht was afgeschaft en dat alle leengoederen eigen goederen werden van de leenmannen". Van die schadeloosstelling is bij mijn weten niets terecht gekomen. Het tiendrecht We zagen boven dat de heren van Baak ook beleend werden
met de tienden van vier huizen. Later werden die tienden ook
wel de Vierhuistienden genoemd. En misschien zijn die dezelfde
als de Veerstienden. Dat de heren van Baak beleend werden met
tienden betekende dat zij het tiende deel ontvingen van de opbrengst
van de korenvelden en mogelijk ook van andere gewassen. Het tiendrecht
is al van zeer oude oorsprong. Oorspronkelijk was het een recht
dat samenhing met de godsdienst. Al in de oudste bijbelboeken
wordt erover gesproken. In eht boek Leviticus bijvoorbeeld zegt
Mozes tot de Isarëlieten: "Het tiende gedeelte van
alles wat je land aan koren en vruchten oplevert, komt toe aan
de Heer". En ook nog: "Bij de telling van je runderen,
schapen of geiten moet steeds het tiende dier apart gezet worden;
het komt toe aan de Heer". Ook bij het Christendom vond
het zijn plaats. In de wetten die Karel de Grote opstelde voor
de Saksen lezen we: "Eveneens bevelen wij volgens Gods bevel,
dat allen het tiende deel van hun goed en hun arbeid moeten geven
aan hun kerken en priesters". Veel kloosters en kerken kregen
zo tiendrechten. Later kwamen deze ook in handen van leken. Men
kende verschillende soorten tienden: In de leenregisters van het Graafschap Gelre die betrekking hebben op "het goet te Baeck" wordt dit goed enkele keren de Hof te Baak genoemd. Daaruit hebben sommigen de conclusie getrokken dat Huize Baak ontstaan zou zijn uit een afsplitsing van de Hof te Baak. Ik geloof dat niet en wel om de volgende redenen (JH: Klinkklare onzin): 1. Bij de oudst bewaard gebleven beleningen staat
"t Goet te Baeck", en niet de Hof te Baak. Het recht van Havezathe |
Kinderen | Louisa Clara Wilhelmina Johanna, V (1790-1790) |
Clemens Fredericus Wilhelmus, M (1791-1838) | |
Carolina Anna Maria Josepha, V (1793-1868) | |
Joanna Reiniera Maria, V (1795-1848) | |
Judith Richmond Louise, V (1796-1852) | |
Louisa Juliana Francisca Antoinetta, V (1798-1859) | |
Wilhelmus Judocus Gosuinus Antonius, M (1799-1800) | |
Alexander Wilhelmus Carolus, M (1801-1801) | |
Augustus Alexander Wilhelmus, M (1803-1868) | |
Maximilianus Joannes Aegidius Everhardus, M (1805-1818) | |
Ludovicus Wilhelmina Joannes Josephus, M (1806-1856) | |
Adolphus Clemens Carolus, M (1808-1858) | |
Ernestus Wilhelmus Franciscus Canisius, M (1813-1868) | |
Adolphus Clemens Carolus, M (1808-) |
Bij decreet van Keizer Napoleon I van 27 januari 1813 verheven
tot Baron de l'Empire.
Het leven van Clemens Fredericus Wilhelmus
baron van der Heyden, Heer van Doornenburg en Suideras is nauw
verbonden met het Huis Suideras te Vierakker. Vandaar dat ik
een groot deel uit ' 't Suideras en zijn bewoners' hieronder
letterlijk weergeef.
"Het geslacht Van der Heyden
Na het overlijden van August Robert van Heeckeren in 1811 is
't Suideras door aankoop in het bezit gekomen van het geslacht
Van der Heyden, dat al vanaf 1691 met het naburige huis Baak
was beleend. Johan
Everard Canisius van der Heyden en zijn vrouw Anna
Johanna von Zweeten auf Zweetenstegh hadden de Baakse
goederen 'uit kracht van verwin' in bezit gekregen. Zijn gelijknamige
kleinzoon Johannes
Everardus Canisius van der Heyden (1728-1804) werd op 29
mei 1753 bezitter en met het goed in Baak beleend. Huis Baak
werd aanvankelijk niet permanent door de Van der Heydens bewoond,
maar waarschijnlijk als zomerhuis gebruikt. Het grootste deel
van het jaar verbleef de familie te Doetinchem, waar zij een
kapitaal pand aan de Waterstraat bezat, dat - evenals de Schuylenburg
bij Terborg en de Doornenburg bij Gendt - in 1945 is verwoest.
Pas Johan Everard jr. is met zijn gezin als eerste op Huis Baak
gaan wonen. Johan Everard en zijn vrouw Gertrudis Maria Adriana
von Hertefeldt tot Magerhorst en Polweerd hadden twee zonen,
Willem Jacob en Judocus Hendrik. Deze beide Van der Heydens en
hun neef en twee nichten Von Hertefeldt tot Balken erfden na
het overlijden van hun oud-oom J.B. van Bemmel tot Bemmel en
Voort kasteel Doornenburg cum annexis. Willem Jacob nam de Doornenburg
uit de boedel over. Hij overleed op 27 september 1810, zonder
nakomelingen, maar had de koopprijs nooit voldaan. In oktober
1811 is de eigendom van zijn Doornenburgse deel op Judocus overgegaan.
Clemens
Frederick Wilhelm heeft bij zijn huwelijk al de halve Doornenburg
meegekregen van zijn ouders; later werd hem de andere helft verkocht
door zijn vader tot ongenoegen van zijn Baakse broers en zusters,
die deze huwelijksdotatie wel erg groot vonden. Omstreeks 1840
werd de waarde van kasteel Doornenburg met het bijbehorende goederencomplex
getaxeerd op fl. 120.000,-. Toen in 1811 't Suideras te koop
werd aangeboden, kocht Judocus van der Heyden het aan Baak grenzend
landgoed aan ten behoeve van zijn zoon Clemens en diens vrouw
Aleida. Reeds in april 1811 waren er plannen om 't Suideras te
gaan huren; het contract was zelfs al opgesteld. De aankoop,
in november 1811, is hoogstwaarschijnlijk verricht met het ouderlijk
erfdeel van Aleida Hoevel (ofwel Hövell). Later dat jaar,
op 28 december 1811, stond Judocus het kasteel Doornenburg c.a.
af aan zijn oudste zoon Clemens. Deze noemde zich voortaan heer
van Doornenburg en Suideras.
Jonkheer Clemens van der Heyden was lid van de Provinciale Staten
en de Ridderschap van Gelderland. Voorts was hij lid van de gemeenteraad
van Warnsveld en plaatsvervangend vrederechter. Het zwaartepunt
van zijn bedrijvigheid lag op 't Suideras. Bij de aankoop in
1811 verkeerde 't Suideras in slechte staat. Het kostte Clemens
ongeveer een jaar om het geheel weer in orde te brengen. In het
Huisarchief berust het 'aantekensboek van ontvangsten en uijtgaven'
over de periode die loopt van 4 juli 1812 tot 13 september 1815.
Er zijn trouwens verschillende aantekenboekjes van hem bewaard
gebleven, waaruit de grote zorg voor huis, have en landgoed blijkt.
Interessant zijn ook de nauwkeurig bijgehouden aantekeningen
over de jacht. Ook had hij oog voor verbetering van de wegen.
Zijn vroegtijdig overlijden was het gevolg van 'zenuwzinkingskoortsen',
waarschijnlijk een longontsteking. Hij liep die op tijdens de
hulpverlening aan zijn pachters bij hoog water in maart 1838.
Acht dagen duurde het ziekbed. Toen hij op 't Suideras overleed
op 1 april was Clemens pas 47 jaar. Hij werd bijgezet in de familiegrafkelder
in het koor van de kerk te Steenderen.
Echtgen. | Aleida Catharina Francisca van Hövell tot Swanenburg, V |
Birth | 12 apr 1791, 's-Heerenberg, Gelderland |
Death | 30 nov 1848, Huize Suideras, Vierakker, leeftijd: 57 |
Vader | Joannes Nepomucenus Oswaldus Hövell, M |
Moeder | Johanna Maria Mechtilda Messemaecker, V |
Marr | 27 maa 1811, Kasteel Swanenburg te Gendringen |
Kinderen | Joannes Nepomucenus Judocus Henricus, M (1812-1864) |
Alexander Amandus Josephus, M (1813-1879) | |
Aleida Catharina Maria Ernestina, V (1816-1878) |
Alexander vestigde zich na zijn huwelijk met Anna Maria Theresia
Barbara barones van Dorth tot Medler in 1841 'gehuurd' op de
Kieftskamp onder Vorden. Het echtpaar kreeg daar een dochtertje,
dat zes weken oud overleed. Na haar dood ging het echtpaar in
Warnsveld wonen op Huis 't Blek. Anna ontviel Alexander al in
1844. Hij hertrouwde in 1846 met Theresia Josephina Maximiliana
Franciska barones von Motzfeldt, die afkomstig was van Huis Hardenberg
even over de Nederlandse grens bij Anholt.
Dit tweede huwelijk bleef kinderloos.
In 1852 had Alexander de bij openbare veiling aangeboden buitenplaats 't Onstein bij Vorden gekocht, waar
hij bleef wonen tot 1864. Na het overlijden van zijn broer Jan
verhuisde het echtpaar naar 't Suideras. Tot de hoofdbewoners
van 't Suideras behoorde ook nog zijn schoonzuster Constance
von Motzfeldt, die al sedert 1855 huisgenote van haar zuster
en zwager was. Het echtpaar heeft zich zeer verdienstelijk gemaakt
door de bouw van de aan St. Willibrord gewijde R.K. kerk in Vierakker.
De kerk werd naar plannen van de Zutphense architect H.J. Wennekers
in de periode oktober 1868 tot november 1869 op een door hen
geschonken grondstuk schuin tegenover het Huis Suideras gebouwd.
De barones heeft de inwijding van het kerkgebouw net niet meer
meegemaakt. Zij overleed op 15 juli 1870. Op 12 oktber 1870 consacreerde
de aartsbisschop van Utrecht, mgr. Andreas Ignatius Schaepman,
het bedehuis. Zij zou het eerste lid van de familie Van der Heyden
zijn, voor wie in deze kerk de uitvaart werd gehouden. Theresia
von Motzfeldt werd bijgezet in de familiegrafkelder achter het
koor van de Vierakkerse parochiekerk. Hierheen werden ook de
eerder in Baak begraven familieleden overgebracht.
Twee jaar later, in 1872, hertrouwde Alexander van der Heyden
de 31-jarige Joanna Maria Barones van Voorst tot Voorst, afkomstig
van Huis Westerveld in Elden bij Arnhem. Zij huwden op 29 mei
1872 voor de burgerlijke stand in Elst, waarna de verbintenis
kerkelijk werd bevestigd in de R.K. kerk van Elden. Uit dit huwelijk
werden een zoon en een dochter geboren, Alexander en Maria.
Op 1 september 1879 overleed Alexander Baron van der Heyden op
66-jarige leeftijd op 't Suideras.
"M.J.F. Lindeijer
Alexander van der Heyden (1813-1879)
en de kerk van Suideras
1864 Alexander van der Heyden, heer
van Suideras
Op 17 maart 1864 overleed op 52-jarige leeftijd Jan baron van
der Heyden van Doornenburg en Suideras, vroegtijdig afgeleefd
doordat hij vele jaren had geleden onder een zwak gestel. Bij
het minste of geringste werd hij ziek en hij moet er voor zijn
leeftijd slecht en zeer verouderd uit hebben gezien. 'De goede
oom heeft niet veel van zijn leven', schreef zijn zuster Ernestine
al rond de jaarwisseling van 1857-1858 aan een van haar zoons.
De overledene werd naast zijn vader en moeder bijgezet in de
grafkelder van 't Suideras, direct links van het centrale kruis
op het Baakse kerkhof (rechts lag de kelder van huis Baak). In
zijn vier jaar eerder gemaakte testament had baron Jan niet alleen
legaten opgenomen voor mejuffrouw Van den Bosch, de koetsier
Johan Schoenaker en acht personeelsleden, maar ook voor de rooms-katholieke
parochie van Baak. Allereerst schonk hij fl. 5000,- ter vestiging
van een fundatie, om maandelijks en ten eeuwigen dage een H.
Mis te laten lezen tot rust van zijn ziel. Van deze som werd
fl. 4000,- gebruikt ter aflossing van de gemaakte kosten bij
de bouw van de nieuwe pastorie (1860), terwijl het restant, voldoende
voor de misfundatie, werd belegd. Verder vermaakte de baron aan
de katholieke armbesturen van Baak en van Hengelo-Keijenborg
elk fl. 2000,-. (De Van der Heydens hadden ook een uitgebreid
grondbezit onder Hengelo, rond het Kervel.)
Tot universeel erfgenaam werd benoemd zijn broer Alexander, 3de
Baron van der Heyden. Hun zuster Ernestine liet hij een bedrag
van fl. 20.000,- na en sloot haar verder uit van zijn erfenis,
'aangezien hij geen sympathie had voor zijn zwager van Nispen',
in casu haar tweede echtgenoot (sinds 1852), Jonkheer Frans van
Nispen tot Pannerden, heer van de Voorst bij Eefde. Volgens de
familie-overlevering moet hij niet altijd even gemakkelijk in
de omgang zijn geweest, zowel ten opzichte van zijn personeel
als van zijn naaste familie, en liet hij zich soms al te zeer
leiden door overwegingen van materiële aard. Hij was er
tevens de oorzaak van, dat de oude oom August van der Heyden
van Baak in 1868 besloot om zijn hele bezit na te laten aan drie
nichtjes en niet aan de stamhouder, zijn neef Alexander van der
Heyden. Deze was namelijk al ruim twintig jaar in een kinderloos
huwelijk verbonden met Freule Thérèse von Motzfeldt
uit het Anholtse, en na hun beider dood zouden al hun eigendommen,
en eventueel dus ook Baak, vrijwel zeker in handen vallen van
de weinig geliefde Frans van Nispen. Onnodig om te zeggen, dat
ook het echtpaar Van Nispen-Van der Heyden niet tot de Baakse
erfgenamen behoorde...
Eenmaal erfgenaam geworden van zijn broer Jan, verhuisde Alexander
van der Heyden per 1 mei 1864 van zijn huis Onstein onder Vorden
naar huis Suideras. De komst van de nieuwe parochianen ging zeker
niet onopgemerkt voorbij aan de kerk van Baak. Reeds op 20 december
van dat jaar ontving zij 30 ellen witte stof voor alles van Alexanders
ongehuwde schoonzuster en huisgenote, Freule Constance von Motzfeldt.
Zelf schonk de nieuwe heer van Suideras bij gelegenheid van het
Jubileum van 1865 een prachtige ciborie, welke voor het eerst
werd gebruikt op het Hoogfeest van Hemelvaart 1866, bij de eerste
H. Communie dan wel de vernieuwing van de doopbeloften der kinderen.
Ook toen men in Steenderen een kerk wilde bouwen en een nieuwe
parochie oprichten, los van Baak, konden de ingezetenen aldaar
rekenen op de buitengewone, krachtige steun en begunstiging van
Baron van der Heyden. Hij schonk een kapitaal van fl. 10.000,-,
dat uitgezet tegen 5% rente een jaargeld van fl. 400,- voor de
nieuwe pastoor opleverde. Op 16 augustus 1864 werd de nieuwe
kerk (met 196 zitplaatsen) in gebruik genomen; twee jaar later
werd Steenderen tot zelfstandige parochie verheven.
'De kerk van St. Ludgeer moet weer herrijzen!'
1879: Alexander van der Heyden,
'een heilige man in de hemel'
Waardering voor zijn vrome, kostbare stichtingen ontving Alexander
van der Heyden niet slechts van de parochianen van Vierakker,
maar zelfs van de paus, Pius XI. Nadat de Utrechtse aartsbisschop
'den ouden adelijken titel, de trouw der familie aan de H. Kerk
en de groote vrijgevigheid aan Kerk, etc. met duidelijke woorden
had uitgedrukt', werd diens verzoek om een pauselijke onderscheiding
voor de heer van Suideras boven verwachting gehonoreerd: 'Dezen
morgen (15 juli 1875) ontving ik (....) het diploma van Rome,
waarbij onze Baron benoemd wordt tot commandeur in de S. Gregorius-orde.'
Het leek Mgr. Schaepman geen onaardig plan, om de Baron, de Barones,
de Freule ('die in de geheimen is') en 'de pastoor van Suideras'
uit te nodigen voor het diner en om dan bij verrassing aan Baron
Van der Heyden het diploma te overhandigen.
Het is de vraag of de 62-jarige Baron Van der Heyden met veel
plezier naar Utrecht gereisd is. De hele familie wist hoe ongaarne
hij het Suideras verliet. 'Oom krijgt men niet gemakkelijk van
huis', schreef Frans van Nispen in de winter van 1858 aan zijn
stiefzoons Van Hövell. Naarmate Alexander ouder werd, raakte
hij ook steeds meer bevreesd voor zijn gezondheid en ging hij,
spreekwoordelijk, gekleed in drie hemden en twee jassen. Zeker
zal hem het schrikwekkend voorbeeld van zijn vader Clemens voor
ogen hebben gestaan, die bij de hulp aan z'n boeren tijdens een
watersnood een fatale longontsteking had opgelopen. Alle voorzichtigheid
buitenshuis mocht de zoon, Alexander, echter niet baten, want
het was juist z'n inwendige waar de kwaal ontstond, die hem ten
grave zou drijven . In de lente van 1879 werd Van der Heyden
getroffen door een ziekte van de dikke darm, waarvoor hij 's
zomers nog genezing ging zoeken in een Duitse badplaats, maar
tevergeefs; het werd een angstige, bezwarende thuisreis...
Al weken voor zijn overlijden was het duidelijk, dat de heer
van Suideras een volgende winter niet meer zou halen. Joanna
van der Heyden stond haar man trouw terzijde, wijdde zich vol
angstige, lieve zorg aan hem, maar moest machteloos toezien hoe
zijn krachten langzaam werden gesloopt. En steeds ongunstiger
werden de tijdingen van 't Suideras.... Pauline van Voorst geboren
van Sonsbeeck schreef de dag na haar zwagers dood, welke zich
had voltrokken op 1 september 1879: 'Weliswaar bevond ik v.d.
Heyden ll. donderdag in een slechten toestand en deed mij het
afscheid nemen, hoewel zeer vluchtig, toch erg aan, daar ik zoo
bij mijzelven dacht: 'Laat ik hopen (dat) dit niet voor de laatste
maal zij!'
En ziet, helaas het was zoo! (...) Wat heeft de goede man toch
nog veel moeten lijden, zonder veel leniging aan te kunnen brengen.'
Vier dagen later volgde de plechtige uitvaart en de ter aarde
bestelling in het familiegraf, enkele meters achter het priesterkoor.
In het dodenboek werd Alexander Baron van der Heyden bijgeschreven
als 'Fundator Ecclesiae S. Willibr., en zeker zou het de overleden
kerkstichter deugd hebben gedaan om die dag in de kerk van Suideras,
in zijn kerk, de honderd grote en kleine kaarsen te zien branden
als minstens evenzovele gebeden van familie, vrienden en parochianen,
om hem hoopvol te begeleiden naar zijn eeuwige rust.
'Bij zijn dood daalde rouw over katholiek Vierakker, terwijl
allen gevoelden, dat de kerk een milde weldoener en de gemeente,
een voorbeeldig christen had verloren.' Deze woorden van de latere
rector van Suideras en pastoor van Vierakker, N.R.J. Heymeriks,
waren zeker geen lege frasen, getuige de vele condoléancebrieven,
die de Douairière Van der Heyden geb. van Voorst mocht
ontvangen. De overledene werd geschetst als een hooggeachte,
beminnelijke en plichtsgetrouwe man, 'wiens goedheid op zijn
gelaat en in zijne woorden zoo welsprekend uitte, vol onderwerping
in zijn ernstige lot', eenvoudig en praktisch, 'een gentleman
van den ware stempel', hartelijk en belangstellend voor ieder
die hem kwam bezoeken en 'een aangename en aandoenlijke herinnering'
bij hen achterlatend. Bovenal was hij een liefdevolle, trouwe
en waardige echtgenoot en vader. 'Hoe gelukkig, (dat) nog zoveel
genot van die aardige kinderen had, die zijn levensvreugde nog
zoo verhoogd hebben. En nu zult gij Uw leven moeten wijden aan
hun op te voeden en hun vader te vergoeden, die het afscheid
van de zijnen zeker zwaar woog. Gij zult echter hulp en steun
van boven krijgen...' Want zoals de pastoor van Doornenburg de
Douairière verzekerde: 'De gedachte, dat gij een heiligen
man in den hemel hebt, die U niet zal vergeten, zal U zeker met
kalmte in Gods beschikking doen berusten.'"
Pater Jan Koekkoek schrijft voorts in "De Heerlijkheid Baak"
omtrent baron Alexander:
"Suideras
In Wichmond-Vierakker waren de bewoners van het Suideras A.A.J.C.
baron van der Heijden van Doornenburg en Th.G.M. baronesse van
Motzfeldt, de grote promotors van een nieuwe parochie. Zij boden
aan de Aartsbisschop van Utrecht aan om te zorgen voor een terrein
en voor geld voor kerk en pastorie, terwijl zij tevens voor het
onderhoud van de pastoor zorg zouden dragen. Daarop richtte de
Aartsbisschop in dec. 1868 de nieuwe parochie te Wichmond op,
die naar de plaats waar de kerk zou komen Vierakker werd genoemd.
Op 24 april 1870 kwam Mgr. Schaepman naar Vierakker voor de inwijding
van de nieuwe kerk, die de heilige Willibrordus als patroon kreeg."
Echtgen. | Anna Maria Theresia Barbara van Dorth tot Medler barones, V |
Birth | 9 nov 1809, Huis 't Medler, Vorden |
Death | 9 jun 1844, Huis 't Blek, Leesten, Warnsveld, Gelderland, leeftijd: 34 |
Vader | Reinier Engelbert van Dorth tot Medler baron, M |
Moeder | Maria Geertruida Juvetta van Hövell, V |
Marr | 25 nov 1841, Vorden |
Kinderen | Maria Elizabeth Francisca Dorothea, V (1842-1842) |
|
||||||||||||
|
||||||||||||