FOTO BOVEN: 2005 LA PAZ DE VALLADOLID
3 december 2000. Betreft: 'Groeten uit Torremolinos'. Kenmerk: JH/HdK20001203. Torremolinos, zondag 3 december 2000. Estimado Amigo, VAN DER HEYDEN heeft in 1575 JOHANNES BOREEL beroepen in Middelburg. Vandaar uiteraard dat men mij ook bij dat regiment heeft ingedeeld. Als een soort tegenprestatie, naar ik aanneem. In hetzelfde jaar scheepte Cervantes zich in op de 'galera' 'Sol'. 'Galeras' waren galeien. Dat hadden mijn huidige landgenoten nog van de Romeinen overgenomen. Ik lees daarover in mijn scriptie voor de kweekschool, die ik in 1969 heb geschreven. Op 20 september van het jaar 1575 had hij zich met zijn jongere broer Rodrigo te Napels ingescheept aan boord van de galei "El Sol", met bestemming Valencia..... Zes dagen later werd het schip ter hoogte van Les-Saintes-Maries-de-la-Mer door Barbarijse zeerovers overvallen en de bemanning overgebracht naar Algiers, waar in die tijd tegen de 25.000 christenen gebukt gingen onder Moorse slavernij. Daar werd Miguel op de slavenmarkt gekocht door een rijke Berber, die zijn rijkdom probeerde te vergroten door een sport te maken van menselijke beleggingen. Hij eiste dan ook van de familieleden in Spanje een losgeld van 500 gouden schilden (escudos), wat niet te betalen was. Een ontsnappingspoging tezamen met een aantal medegevangenen werd op het laatste moment verijdeld; slechts door zijn diplomatieke optreden en vanwege het feit dat men hem voor een zeer gewichtige persoonlijkheid aanzag, ten gevolge van de aanbevelingsbrieven die men op hem gevonden had, wist hij het vege lijf te redden. Veel van zijn werken die hij daar gedurende zijn gevangenschap is begonnen te schrijven, zijn er uit deze periode niet overgebleven, maar 25 jaar later zou hij in een gevangenis te Madrid zijn Don Quijote schrijven, die op een van zijn tochten als dolende ridder een man ontmoet die in Algiers gevangen had gezeten. In de hoofdstukken 39, 40 en 41 wordt het levensverhaal verteld van deze "cautivo", dat opmerkelijke parallellen vertoont met dat van de schrijver zelf. Het is echter geen autobiografie, aangezien Cervantes de zaak vaak van buitenaf beschouwt en in de huid kruipt van de mensen die hij in zijn gevangenschap ontmoet heeft en goed heeft leren kennen. Hij laat de gevangene dan een verhaal vertellen over de situatie waarin ook het doen en laten van ene Saavedra wordt uitgebeeld, waarmee uiteraard Cervantes zelf bedoeld wordt.
"Ik was een van hen voor wie men losgeld vroeg, want zodra men te weten kwam dat ik kapitein was, hielp het geen zier of ik al op mijn weinige middelen en gebrek aan vermogen wees; men zette mij bij de caballeros en anderen die op losgeld wachtten. Men deed mij een keten aan, meer als kenteken daarvan dan om er mij de vlucht mee te beletten, en zo sleet ik mijn leven in het baño met vele caballeros en andere personages van aanzien die waren uitgekozen om over hun losgeld te onderhandelen. En ofschoon wij vaak en eigenlijk altijd leden van honger en ontbering, leden wij toch het meest, als wij telkens weer de gruwelijke en monsterachtige wreedheden zagen en hoorden die mijn meester de christenen aandeed. Iedere dag liet hij er een ophangen, op een paal spietsen, of de oren afsnijden; en alles om de minste aanleiding of zo zonder enige reden dat de Turken zelf toegaven dat hij het alleen voor zijn plezier deed, omdat hij van nature moorddadig gestemd was tegen het ganse menselijke geslacht........ De enige die goed bij hem kon doen was een Spaans soldaat, een zekere Saavedra die hij, ofschoon de man stukken had bestaan die de mensen daar nog jaren zullen heugen en alles had gewaagd om zijn vrijheid te verkrijgen, nooit sloeg of slaan liet of ook maar een kwaad woord toevoegde; bij het minste van al het vele dat hij ondernam, vreesden wij allen dat hij gespietst zou worden en daarvoor was hijzelf ook meer dan eens beducht. Als de tijd niet zo drong zou ik u heel wat kunnen verhalen over het doen en laten van die soldaat en dat zou u heel wat beter vermaken en vermeien dan zijn eigen levensgeschiedenis".
Op die manier bracht Don Miguel half spottend hulde aan de jonge man die hij vroeger geweest was. De mislukte popging om aan de macht van de berber te ontkomen had hem ertoe bewogen het nogmaals te proberen, maar ook zijn tweede poging liep op niets uit en toch wist hij de gunsteling van de Moor te blijven. Na deze tweede mislukking begon hij het tot nu meest gewaagde ontsnappingsplan te beramen, waarmee tientallen christengevangenen in heel Algiers mee gemoeid zouden zijn. Hij was van plan om gezamenlijk het Moorse hol met een gehuurd schip te ontvluchten. In de Quijote bevat het verhaal van de gevangene heel wat bijzonderheden, die ongetwijfeld aan Miguels eigen plan zijn ontleend. De cautivo somt verschillende bijzonderheden op: Boven de binnenhof, waar hij gevangen zat, lagen de ramen van een huis, dat aan een rijke, machtige Moor behoorde, vertelt hij. Vanuit de ramen werden de gevangene en zijn medegevangenen gadegeslagen door de dochter van de Moor. Dit mooie meisje wordt verliefd op de knappe gevangene in de binnenhof en door middel van briefjes, welke zij uit haar raam laat vallen, maakt zij hem duidelijk, dat zij hem en zijn vrienden wil helpen ontsnappen - als ze haar mee willen nemen naar het christenland, omdat zij zich tevens tot het christelijke geloof aangetrokken voelde. Als de gevangene antwoordt dat hij maar al te graag wil meewerken, laat ze in haar zakdoeken een hoeveelheid goud zakken; zij helpt hem om een schip te huren. Er was echter geen mooi Moors meisje, dat met Cervantes samenspande, en ook deze ontvluchtingspoging werd op het laatste moment door verraad verijdeld. Hij werd verkocht aan de Turkse heerser of Bey van Algiers Hassan Pasha, waarvan hij veel vertrouwen en vrijheid kreeg maar ondanks zijn diplomatieke gaven nooit DE VRIJHEID.
Het is in deze tijd geweest dat de eerste ideeën over de Quijote al in zijn verbeelding begonnen te groeien en Rafaello Busoni weet dat relativerings- en verinnerlijkingsproces dat zich bij hem voordeed op een onderhoudende manier te schilderen in zijn boek "De man die Don Quichot was", dat voor de rijpere jeugd geschreven is:
"Hij had allerlei soorten boeken tot zijn beschikking en hij maakte zichzelf wijs, dat geestelijke inspanning goed voor hem was. Daar zat hij dus achter zijn boeken en probeerde er zijn hersens bij te houden. En dan hoorde hij ineens uit het niets muziek opklinken - muziek, die klom en daalde op een vreemde, exotische melodie. Of de lucht was plotseling vervuld met een golf van zoete, betoverende geur. Waar kwamen die geur en die muziek vandaan? Wie zou het weten? Het hoorde bij de betovering. Een andere keer, wanneer hij bij de struiken en bloemen naast de fontein zat, verschenen er plotseling Nubische slaven in hun kleurige dracht en beduidden hem dat hij daar weg moest. Als hij weg was naar een ander deel van het serail, hoorde hij van een afstand de hoge stemmen van vrouwen, die naar de fontein toegingen. Het waren de vrouwen van Hassan, die genoten van hun korte verblijf buiten de harem. Zij baadden zich en zongen, riepen de vogels en de gazellen aan - en dan waren zij onverwacht weer verdwenen, net zo snel als zij gekomen waren. Het leek allemaal een droom.... De gewapende Nubische bewakers, de stemmen, de bedwelmende geuren, het zachte koeltje. Was hij zelf, temidden van al deze kleurige droomgezichten, nog wel een mens van vlees en bloed? Miguel staarde naar de onbewogen goudvis, de gazellen en pauwen - en bekeek daarna zichzelf. Was hij dit werkelijk, deze man in die zijden, Moorse kledij? Was hij ooit een krijgsman geweest, had hij ooit aan een zeeslag deelgenomen, en de scherpe rook van buskruit geroken? Wat w a s de werkelijkheid? Was het de buitenkant en het voorkomen van de dingen - een macht, die zo sterk was, dat iemands geest er aan ten onder ging? Of was de geestkracht van een mens sterker en wist hij werkelijk te winnen ook al miskende die hele, welgedane wereld hem?
Jaren later zou Miguels ridder, Don Quijote, diezelfde strijd op al zijn zwerftochten door Spanje strijden, omdat hij de geest onoverwinnelijk boven alles stelde. Zijn avonturen bezorgden zijn toeschouwers onbedaarlijke lachbuien, net zoals iedereen, die ze las. Wat was er onzinniger dan een man die een kudde schapen bevocht, omdat hij er een leger in zag? Wat was er belachelijker dan deze man, die voor een grof boerenmeisje boog in de overtuiging, dat het zijn geliefde jonkvrouwe Dulcinea was (die alleen maar in zijn verbeelding bestond), die door een boze tovenaar tot deze wrede gedaanteverwisseling veroordeeld was? Het w a s belachelijk natuurlijk, - en toch sprak de onverschrokken toewijding van de ridder aan zijn ideaal sterker dan het belachelijke van zijn daden. En daarom school er achter dat gelach ook nog iets anders - waardering, naijver, zelfs liefde. Zijn geestkracht! Op zijn geestkracht m o e s t het aankomen!"
Door een gelukkig toeval werd de bevrijding, waarvoor de familie in Madrid zich ontzettend veel offers heeft moeten getroosten, lange tijd na het loskopen van Rodrigo, toch een feit. De missionaris Juan Gil was in september 1580 uit Spanje gekomen en kon een bedrag van 500 escudos aanbieden als losgeld voor een edelman uit Aragón. Dit bedrag, dat niet voldoende was voor de vrijkoping van de Aragonees, bleek juist toereikend voor Cervantes.
Veel contact was er dus niet mogelijk tussen Cervantes en Heydanus in die tijd. Mede door het ontbreken van het World Wide Web. Alhoewel de familie Gil zich hier nog wel heeft laten gelden tot voor kort. Al bij al kan ik mij daarom nu wat meer met Heydanus bezighouden in de periode 1575 - 1580. Juist in die tijd werd de Nederlandse kust regelmatig door Spaanse schepen bezocht. Het was daarom wel een handige zet om Cervantes even aan de andere kant van de Middellandse Zee onderdak te verlenen. Volgen Wij thans weer de heer Van Lennep in zijn proefschrift. Na de Prins van Oranje en Charlotte de Bourbon in de echt te hebben verbonden is VAN DER HEYDEN eerst in het begin van Juli naar Middelburg teruggekeerd, gelijk wij uit een brief van hem aan CORNELII, den 8sten dier maand geschreven, vernemen. Deze laatste had gedurende VAN DER HEYDEN'S afwezigheid Middelburg bezocht, en de beide vrienden hadden elkander dus misgeloopen, hetgeen de schrijver zeer betreurt. Veel belangrijks komt er verder in dezen brief niet voor, behalve de mededeeling, dat de gemeente den 6den Juli weder een vasten gehouden heeft, daar men algemeen eenen hevigen vijandelijken aanval op Zeeland verwachtte. Daarvan is echter in werkelijkheid niets gekomen. Kort daarop verloor de Middelburgsche gemeente haren ouden leeraar GELEIN D'HOORNE. Reeds sedert lang was deze ziekelijk geweest. Verscheidene malen hooren wij VAN DER HEYDEN in zijne brieven daarover klagen, en thans overleed hij den 23sten Juli. Hij had getrouw en ijverig gearbeid, zoolang het hem mogelijk was geweest, doch reeds in den aanvang van het vorige jaar was de behoefte aan een derden predikant dringend gevoeld. Eerst had men zich tot DATHENUS en later tot GERARD VAN CULEMBORG gewend, doch te vergeefs. In September 1574 werd besloten JOHANNES BOREEL te beroepen. Deze predikte in Middelburg op den 17den October en werd den 12den Juni van het volgend jaar tot vast predikant verkozen. Hij werd eerst den 5den April 1576 bevestigd, maar schijnt toch vóór dien tiid VAN DER HEYDEN reeds nu en dan in den dienst geholpen te hebben, ten minste na het vermelden van den dood van zijn ambtgenoot schrijft deze: "BORELIUS, me juvat, quem pro tertio ministro decrevimus habere," terwijl hij ook reeds vroeger een paar malen zijnen naam vermeldt op eene wijze, die ons zoude doen vermoeden, dat BOREEL toen reeds in Middelburg werkzaam was. Slechts zeer kort heeft de gemeente zich in het bezit van haren nieuwen leeraar mogen verheugen. Reeds in den aanvang van 1577 overleed hij, tot groote droefheid ook van VAN DER HEYDEN, die in hem veel verloor, gelijk blijkt uit de woorden waarmede hij aan CORNELII den dood van BOREEL bericht: "nos amisimus magno cum dolore et Ecclesiae nostrae damno, BORELIUM nostrum, juvenem sane doctum, pium et diligentem." Hij sprak dus klaarblijkelijk beter latijn dan Castiliaans.
VAN DER HEYDEN is je overigens nog de rapportage van gisteravond verschuldigd. Na mijn brief van gisteren in de brievenbus te hebben gedeponeerd ben ik wederom naar de Jivin' Jaks getogen. Er heerste 'an excellent atmosphere like in Henley'. Deze keer was er een redelijk gezelschap op de been.
David Eavily was inmiddels begonnen met zingen: "Where have you gone to, my lovely?" Het deed mij derhalve deugd dat mij de gelegenheid werd geboden tussen het gezelschap plaats te nemen. Al gauw werd er gezegd: "Manchester One. Sunderland Two". Hoewel mij de daadwerkelijke uitslag niet bekend is was het kennelijk tot enig ongenoegen van een 'gentleman' die een opmerkelijke gelijkenis vertoonde met de heer Sir Alex Ferguson uit diezelfde stad. De heer aan mijn rechterzijde liet ik daarop weten dat Dave in mijn ogen een opmerkelijke gelijkenis vertoonde met Prince Michael of Kent. "Do you know Prince Michael?". Hierop werd mijn buurman een beetje nerveus. "Oh, yes I know him". Hierop veranderde ik van onderwerp. Te beginnen over Sunderland. "Do you know Sunderland?" Vroeg hij mij. "Yes. South of Newcastle near South Shields." "Yes. I am from South Shields". We hadden dus eindelijk iets om over te praten. Ik heb hem daarbij laten weten dat ik daar nog door de tunnel ben gereden onder de River Tyne op 5 januari van dit jaar. "I went to Scotland with New Year". "In Scotland everything is closed at that time". Ik kon echter wel een paar leuke herinneringen met hem ophalen. Met name in verband met alle gesloten etablissementen op Tweede Kerstdag. "Where have you been in Scotland?" "In the borders". "Melrose?" "Yes, and Kelso. Do you know Kelso Castle?". "No." "But first of all I had to go right up to Balmoral." "Oh, then you had to take the road from Blairgowrie." "That's it" Ik was de naam vergeten.
"I had to be there the 28th of December. To fulfill my obligations. Do you know the road?" "Yes it's a dangerous road." "But beautiful. It goes straight to the passway of Glenshee to Braemar." Dat was hem al bekend. Hij woonde namelijk in Perth. Daarop liet ik hem weten dat ik Hogmanay dit jaar in feite in Blair Castle dien te vieren. "That's in Pitlochry, near Inverness." Het was praktisch niet uit te spreken. Inmiddels was Dave weer gaan zingen. Ik maakte een foto. Hij is echter te donker uitgevallen. Prompt hierna vroeg een Engelse dame mij of ik journalist was. Hierop heb ik haar het bekende verhaal verteld over mijn Engelse vriendin. Klaarblijkelijk gingen er plotseling allemaal lampjes branden. Alles helder waargenomen door Double Donna achter de bar. Ik heb haar laten weten dat ik inmiddels ook een beslissing over het Presidentschap van de Verenigde Staten heb genomen met de toevoeging "I don't like Republicans". En toen begon de 'Karaokie...' Dave nodigde drie 'ladies' uit 'from the audience'. Het werd een aardige vertoning: "Hey Big Spender", hetgeen ik uiteraard direct vertaalde met "Hey, Big Spencer" tot Double Donna's grote genoegen. Vervolgens kwam Walter aan de beurt. Hij droeg een cowboyhoed, zoals George Bush de laatste tijd. Hij zong een prachtig lied waarop Frank Sinatra nog jaloers had kunnen worden. Dave vergeleek hem ogenblikkelijk met 'JR' uit Dallas. Reden waarom ik heb besloten van de Verenigde Staten maar meteen een 'Monarchy' te maken. "Who must take the final decisions otherwise?" Daar was Walter het helemaal mee eens. Reden om even ruggespraak te houden met de 'ladies'. Hij weet nu wat het betekent "He or She who laughs last, laughs longest." Daarop nam Dave opnieuw de gitaar en zong
LET ME TAKE YOU
BY THE HAND
AND SHOW YOU THROUGH
THE STREETS OF LONDON
En toen werd het toch nog
GEZELLIG!